Verben Flashcards
(20 cards)
Zijn
Was - waren
Is geweest
To be
Hebben
Had - hadden
Heeft gehad
To have
Moeten
Moest - moesten
Heeft gemoeten
Must be
Konnen
Kon - konden
Heeft gekund
Can
Gaan
Ging - gingen
Ist gegaan
To go
Doen
Deed- deden
Heeft gedan
To do
Weten
Wist - wisten
Heeft geweten
To know
Worden
Werd- werden
Ist gwoerden
To become
Zegen
Zegde(zei)- zegden
Heeft gezegd
Willen
Wilde(wou )- wilden
Heeft gewild
To need
Zullen
Zou - zouden
Should
Komen
Kwam - kwamen
Is gekomen
Come
Zeten
Zat - zaten
Heeft gezeten
Sitting 🪑🪑😂
Maken
Makte - makten
Heeft gemaak
Make
Staan
Stond - stonden
Heeft gestaan
Stand up
Zien
Zag - zagen
Heeft gezien
See
Kijken
Keek - keken
Heeft gekeken
Look
Mogen
Mocht - mochten
Heeft gemogen
Like
Laten
Liet - lieten
Heeft gelaten
To leave
Denken
Dacht - dachten
Heeft gedacht
To think