Verben Flashcards

(20 cards)

1
Q

Zijn
Was - waren
Is geweest

A

To be

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hebben
Had - hadden
Heeft gehad

A

To have

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Moeten
Moest - moesten
Heeft gemoeten

A

Must be

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Konnen
Kon - konden
Heeft gekund

A

Can

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gaan
Ging - gingen
Ist gegaan

A

To go

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Doen
Deed- deden
Heeft gedan

A

To do

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Weten
Wist - wisten
Heeft geweten

A

To know

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Worden
Werd- werden
Ist gwoerden

A

To become

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zegen
Zegde(zei)- zegden
Heeft gezegd

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Willen
Wilde(wou )- wilden
Heeft gewild

A

To need

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zullen
Zou - zouden

A

Should

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Komen
Kwam - kwamen
Is gekomen

A

Come

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zeten
Zat - zaten
Heeft gezeten

A

Sitting 🪑🪑😂

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Maken
Makte - makten
Heeft gemaak

A

Make

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Staan
Stond - stonden
Heeft gestaan

A

Stand up

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zien
Zag - zagen
Heeft gezien

17
Q

Kijken
Keek - keken
Heeft gekeken

18
Q

Mogen
Mocht - mochten
Heeft gemogen

19
Q

Laten
Liet - lieten
Heeft gelaten

20
Q

Denken
Dacht - dachten
Heeft gedacht