Verbs Flashcards
(236 cards)
1
Q
sloten
A
to lock
2
Q
bekijken
A
to examine
3
Q
stoppen
A
to put
4
Q
begeleiden
A
to coach
5
Q
stromen
A
to flow
6
Q
verschuilen
A
to hide
7
Q
stralen
A
to shine
8
Q
voorbereiden
A
to prepare
9
Q
zich onderscheiden
A
to discern himself
10
Q
zich ontwikkelen
A
to develop
11
Q
vastleggen
A
to establish
12
Q
uitdragen
A
to carry out
13
Q
krachten
A
to force
14
Q
onderscheiden
A
to separate
15
Q
benadrukken
A
to emphasize
16
Q
bepalen
A
to determine
17
Q
zwerven
A
to roam
18
Q
overtuigen
A
to convince
19
Q
verpesten
A
to screw it up
20
Q
vieren
A
to celebrate
21
Q
beboeten
A
to fine
22
Q
begraven
A
to bury
23
Q
belasten
A
to pay
24
Q
belichten
A
to highlight
25
belonen
to reward
26
benadelen
to disadvantage
27
beoordelen
to judge
28
bewonderen
to admire
29
zwaaien
to wave
30
uitzwaaien
wave goodbye
31
aanraken
to touch
32
dolen
to wander
33
opvallen
to stand out
34
speld
pin
35
afvragen
to wonder
36
aanvallen
to attack
37
luiden
to chime
38
aanvaarden
to accept
39
straffen
to punish
40
beseffen
to realize
41
aankaarten
to address
42
afpakken, stelen
to steal
43
strooien, verspreiden
to scatter or disperse
44
opstappen, weggaan
to leave
45
beleggen met
to invest with
46
wijsmaken
to fool
47
verleiden
to seduce
48
stoppen
to put
49
verhogen
to raise
50
afhangen van
to depend
51
doorgaan
to get on
52
doorgaan met
to continue
53
ophouden met
to stop with
54
ophouden
to hold up
55
doorbrengen
to spend time
56
meedoen
to participate
57
opzien
to startle
58
afleiden
to distract
59
aankaarten
to point out
60
bijbenen
to keep up
61
schaatsen
to skate
62
beschouwen
to consider
63
mislukken
to fail
64
bevorderen
to promote
65
tegenhouden
to prevent
66
ondersteunen
to support
67
schetsen
to sketch
68
integreren
to integrate
69
wijden
to devote
70
afkomen
to come off
71
raken
to touch
72
kwijten
discharge or quit
73
aanpassen
to adjust/adapt
74
waarschuwen
to warn
75
roepen
to call
76
afdwingen
to enforce
77
opeisen
to claim
78
aanpakken
to tackle
79
eisen
to demand
80
dwingen
to force
81
vergelijken
to compare
82
inzetten
to stake/insert
83
onderhouden
to maintain
84
inspelen
to react
85
schakelen
to switch
86
mopperen
to grumble
87
vloeken
to swear
88
omspringen
to deal
89
bedienen
to operate
90
zich verzetten
to resist
91
samenvoegen
to combine
92
aanspreken
to address
93
benaderen
to approach
94
verzetten tegen
to resist
95
meenemen
to take
96
stellen
to imagine
97
herstellen
to recover
98
voorspellen
to predict
99
sluiten
to close
100
nadenken
to think
101
peilen
to gauge
102
beogen
to intend
103
toespreken
to address
104
onderschatten
to underestimate
105
proppen
to cram
106
oproepen
to call to action
107
voldoen
to fulfill
108
overeen
to agree
109
onderscheiden
to separate
110
besparen
to spare
111
uitpuiling
to bulge
112
zorgen baren
to worry
113
overwegen
to consider
114
aanstonen
to demonstrate
115
schuilen
take shelter
116
verrichten
to perform
117
overnemen
to take over
118
schaffen
to purchase
119
genieten
to enjoy
120
wenken
to beckon
121
gebaren
to gesture/wave
122
te keer gaan
to go beserk
123
razen
to rage
124
aan de gang zijn
go along
125
plunderen
to plunder
126
roven
to rob
127
te weer stellen
to resist
128
verdedigen
to defend
129
krenken
to offen
130
pijn doen
to hurt
131
overschakelen op
to switch to
132
toekomen aan
to have time for
133
opmaken uit
to deduce from
134
oproepen tot
to call to
135
toevoegen aan
to add to
136
ingaan op
to react to
137
omgaan met
to handle
138
afleiden uit
to deduce
139
toegeven aan
to add to
140
verzetten tegen
to oppose
141
enten
to draft
142
slikken
to swallow
143
gebaren
to gesture
144
herleiden
to reduce
145
overtuigen
to convince
146
richten
to target
147
behappen
to cope
148
onthutsen
to be dismayed
149
herkennen
to recognize
150
sneuvelen
to fall
151
afzeggen
to cancel
152
opvouwen
to fold up
153
uitbreiden
to extend
154
afzetten
to remove
155
redden
to save
156
pronken
to show off
157
verwennen
to spoil
158
beschouwen
to consider
159
verkrijgen
to obtain
160
naderen
to approach
161
bestrijken
to cover
162
onthullen
to reveal
163
bezaaien
to sow or seed
164
intrigeren
to intrigue
165
toepassen
to apply
166
afnemen
to buy/purchase
167
aanschaffen
to buy/purchase
168
hanteren
to work with/apply
169
zich onderscheiden van/door
to distinguish, dicern
170
oppotten
to hoard
171
opdrijven
to force up, drive up
172
verdringen
to push away, displace
173
vergen
to demand/require
174
aanhikken tegen (hikte aan tegen)
to dread
175
uitvallen
to turn out, work out
176
ontsluiten (ontsloot, heeft ontsloten)
to access
177
ontmantelen
to dismantle, strip
178
zich vergeswissen van
to ascertain, make certain
179
besvestigen
to confirm
180
instellen
to set up
181
verstellen
to adjust
182
zich lenen voor
to lend oneself/itself
183
besparen
to save
184
herschrijven
to rewrite
185
beschrijven
to describe
186
beseffen
to realize
187
bereiken
to reach
188
opsteken
to raise/put up
189
morrelen
to fumble
190
vernoemen (naar)
to name after
191
verwarren
to confuse
192
tekenen
to draw
193
zorgen voor
to care for
194
fluisteren
to whisper
195
bereiken
to achieve
196
uitkomen
to end up at
197
zich ergeren
get annoyed by
198
ontlopen
to avoid
199
beheersen
to control
200
zich beheersen
to control oneself
201
belasten
to make someone responsible for
202
naderen
to approach
203
uitwijzen
toshow, reveal
204
afvlakken
to flatten or level off
205
zich opdringen
to strongly arise
206
opbouwen
to build up
207
verzuimen
to neglect
208
schelen
to care
209
bidden
to pray
210
vloeken
to curse
211
tandenpoetsen
to brush teeth
212
zappen
to zap (change channels)
213
benoemen
to appoint
214
benadrukken
to emphasize
215
dreigen
to threaten
216
inboezemen
to instill
217
opjagen
to rush
218
onthaasten
to slow down
219
consuminderen
to consume less
220
omdenken
to rethink
221
achten
to think
222
onthouden
to remember
223
opwekken
to arouse
224
oproepen
to call to action
225
aanleren
to learn
226
uiteenlopen
to diverge
227
afleren
unlearn
228
beamen
to beam
229
overeenkomen
to agree
230
bevorderen
to promote
231
bedriegen
to cheat
232
vreemdgaan
cheating
233
fluisteren
to whisper
234
bereiken
to achieve
235
bescheiden
modest
236
