Verbs Irregulares 2.0 Flashcards
(42 cards)
1
Q
Geven
A
Dar
2
Q
Ik geef
A
Yo Doy
3
Q
Jij geeft
A
Tu Das
4
Q
Hij/zij geeft
A
El Ella Usted da
5
Q
Wij geven
A
Nosotros damos
6
Q
Jullie geven
A
Vosotros dais
7
Q
Zij geven
A
Ellos dan
8
Q
Raken/hit
A
Acertar
9
Q
Ik raak
A
Acierto
10
Q
Jij raakt
A
Aciertas
11
Q
Hij/zij raakt
A
Acierta
12
Q
Wij raken
A
Nosotros acertamos
13
Q
Jullie raken
A
Vosotros acertáis
14
Q
Zij raken
A
Aciertan
15
Q
Vertellen
A
Contar
16
Q
Ik vertel
A
Cuento
17
Q
Jij vertelt
A
Cuentas
18
Q
Hij/zij/u vertelt
A
Cuenta
19
Q
Wij vertellen
A
Nosotros contamos
20
Q
Jullie vertellen
A
Vosotros contáis
21
Q
Zij vertellen
A
Cuentan
22
Q
Zijn (tijdelijk)
A
estar
23
Q
Ik ben
A
estoy
24
Q
Jij bent
A
Estás
25
Hij/zij/u bent
Está
26
Wij zijn
Estamos
27
Jullie zijn
Estáis
28
Zij zijn
Están
29
Actuar
Handelen, to act
30
Ik handel
Actúo
31
Jij handelt
Actúas
32
Hij/zij/u handelt
Actúa
33
Wij handelen
Actuamos
34
Jullie handelen
Actuáis
35
Zij handelen
Actúan
36
Beginnen
Comenzar
37
Ik begin
Comienzo
38
Jij begint
Comienzas
39
Hij/zij/u begint
Comienza
40
Wij beginnen
Comenzamos
41
Jullie beginnen
Comenzáis
42
Zij beginnen
Comienzan
