🖤Vlieginstructies, de vlucht en de val, het verdriet Flashcards
(59 cards)
1
Q
instruere
A
o, instruxi, instructum: onderwijzen
2
Q
natus
A
nati: zoon
3
Q
currere
A
o, cucurri, cursum: lopen
4
Q
ait
A
hij zegt/hij zei
5
Q
monere
A
moneo, monui, monitum: waarschuwen
6
Q
unda
A
undae: golf
7
Q
ignis
A
ignis: het vuur
8
Q
uterque
A
utraque, utrumque: elk van beide
9
Q
volare
A
o, avi, atum: vliegen
10
Q
iubere
A
eo, iussi, iussum: bevelen
11
Q
dux
A
ducis: leider
12
Q
carpere
A
o, carpsi, carptum: plukken
(carpere viam=de weg afleggen)
13
Q
tradere
A
o, tradidi, traditum: overdragen
14
Q
ala
A
alae: vleugel
15
Q
opus
A
operis: werk
16
Q
patrius
A
a, um: vaderlijk
17
Q
iterum
A
opnieuw
18
Q
ante
A
eerder
19
Q
comes
A
comitis: begeleider
20
Q
timere
A
timeo, timui, - :vrezen
21
Q
velut
A
zoals
22
Q
tener
A
tenera, tenerum: jong
23
Q
proles
A
prolis(vr): kind
24
Q
aer
A
aeris: lucht
25
hortari
or, hortatus sum: aansporen
26
sequi
or, secutus sum: volgen
27
aliquis
aliquis, aliquid: iemand, iets
28
dum
+ind: terwijl
29
pastor
pastoris: herder
30
-ve
(voegw): of (ook)
31
aether
aetheris(m): lucht
32
credere
o, credidi, creditum: geloven (+dat)
33
deus
dei: god
34
laevus
a, um: links
35
relinquere
o, reliqui, relictum: achterlaten
36
dexter
dextra, dextrum: rechts
37
gaudere
eo, gavisus sum: blij zijn
38
deserere
o, deserui, dersertum: verlaten
39
caelum
i: hemel
40
cupido
cupidinis(vr): verlangen
41
trahere
o, traxi, tractum: slepen
42
agere
o, egi, actum: doen
43
iter
itineris(onz): weg
44
sol
solis: zon
45
vinculum
i: verbinding
46
ullus
a, um: enig
47
os
oris(onz): mond
48
nomen
inis: naam
49
excipere
excipio, excepi, exceptum: opvangen
50
aqua
ae: water
51
pater
patris: vader
52
infelix
infelix, infelicis: ongelukkig
53
iam
reeds, al
54
ubi
waar
55
regio
regionis: gebied
56
aspicere
io, spexi, spectum: kijken naar
57
corpus
corporis: lichaam
58
condere
condo, condidi, conditum: stichten
59
tellus
telluris: aarde
