voc 1 Flashcards
(136 cards)
1
Q
opvoeden
A
elever
2
Q
vormen
A
eduquer ; former
3
Q
opvoeder
A
éducateur
4
Q
opvoeding
A
éducation
5
Q
educatief
A
educatif
6
Q
cultuur
A
la culture
7
Q
de algemene ontwikkeling
A
la culture générale
8
Q
ontwikkelen
A
cultiver
9
Q
ontwikkeld
A
cultivé
10
Q
opleiding
A
la formation
11
Q
de permanente vorming
A
la formation continue ou permanent
12
Q
iemand iets onderwijzen, lesgeven
A
enseigner
13
Q
onderwijs
A
un enseignement
14
Q
lager onderwjis
A
l’enseignement primaire
15
Q
middelbaar onderwijs
A
l’enseignement secondaire
16
Q
hoger onderwijs
A
l’enseignement supérieur
17
Q
leerkracht
A
un enseingant ; un professeur ; instituteur
18
Q
weten, kennen, kunnen
A
savoir
19
Q
kennen
A
connaître
20
Q
kennis
A
les connaissances ; le savoir
21
Q
niet kennen
A
ignorer
22
Q
aanleg hebben voor
A
être doué pour
23
Q
gave
A
le don
24
Q
goed/zwak zijn
A
être fort/fiable
25
geheugen
la mémoir
26
een doel nastreven
poursuivre un but
27
motiveren
motiver
28
motivatie
la motivation
29
zich concentreren
se concentrer
30
concentratie
la concentration
31
letten op
faire attention à
32
oplettend
attentif
33
vooruitgaan
faire des progrès
34
iemand iets leren
apprendre qc à qn
35
lui
paresseux
36
luiheid
la paresse
37
ijverig
travailleur
38
begrijpen
comprendre
39
begrip
la compréhension
40
autoritair
autoritaire
41
autoriteit
une autorité
42
streng
sévère
43
de discipline
la discipline
44
zich niet aan discipline willen onderwerpen
refuser de se plier à la discipline
45
als voorbeeld dienen voor
servir de modèle à
46
iemand voor iets belonen
récompenser qn de qc
47
beloning
une récompense
48
begripvol
indulgent
49
begrip
l'indulgence
50
iets eisen van iemand
exiger qc de qn
51
veeleisend
exigeant
52
gehoorzamen
obéir à
53
straffen
punir
54
straf
une punition
55
openbare school
une école publique
56
particuliere/privé school
une école privée
57
basisschool
une école primaire
58
gemengde school
une école mixte
59
peuterschool
le jardin d'enfants
60
kleuterschool
l'école maternelle
61
middenschool
collège
62
laatste 3j van het middelbaar
le lycée
63
leerling van het lycée
un lycéen
64
school voor middelbaar beroepsonderwijs
un lycée d'enseignement professionel
65
scholierenuitwisseling
un échange scolaire
66
onderwijssysteem
le système scolaire
67
leerplicht
la scolarité obligatoire
68
schooljaar
une année scolaire
69
academiejaar
une année académique
70
begin van het nieuwe schooljaar
la rentrée
71
handelsschool
une école de commerce
72
een instelling voor bijzonder onderwijs
un établissement d'éducation
73
centrum voor volwassenonderwijs
un centre de formation professionnelle
74
op internaat zitten
être en pension
75
een luie en slechte leerling
un cancre
76
afkijken
tricher
77
spijbelen
sécher un cours ; faire l'école buissonnière
78
oefening
exercice
79
huiswerk
les devoirs
80
schriftelijke overhoring
une interrogation écrite, un contrôle
81
aanwezigheid
la présence
82
afwezigheid
une absence
83
hoofdvak
une matière principale
84
keuzevak
option
85
keuzevak kiezen
choisir une matière en option
86
programma
le programme
87
lesrooster
un emploi du temps
88
taalgebruik
le langage
89
taal
la langue
90
familiair
familier
91
populair
populaire
92
verklaren, uitleggen
commenter
93
commentaar
un commentaire
94
over iets discussiëren
discuter de qc
95
een discussie op gang brengen
engager une discussion
96
uit het hoofd leren
apprendre par coeur
97
iets onthouden
retenir qc
98
vertalen
traduire
99
vertaling
une traduction
100
betekenen
signifier
101
betekenis
une signification
102
probleem
un problème
103
oplossen
résoudre
104
oplossing
une solution
105
bewijzen
prouver
106
bewijs
une preuve
107
handboek
un manuel
108
kladblad
un brouillon
109
universiteit
une université
110
faculteit
une faculté
111
hogeschool
une grande école
112
kunstacademie
une école des Beaux-Arts
113
voorbereidende opleiding
une classe préparatoire
114
wetenschap
la science
115
wetenschappelijk
scientifique
116
wetenschapper
un scientifique
117
onderzoek doen
faire de la recherche
118
onderzoeker
chercheur
119
geleerde
un savant
120
rechten studeren
etudier le droit
121
falen voor
echouer à
122
mislukking
un échec
123
studenten-
etudiant ; estudiantin
124
diploma
un diplôme
125
getuigschrift
un certificat
126
zich inschrijven
s'inscrire
127
inschrijving
une inscription
128
leerstoel
une chaire
129
hoorcollege
un cours magistral
130
practicum
les travaux pratiques
131
werkcollege
les travaux dirigés
132
studiepunt
une unité des valeur
133
campus
une cité universitaire
134
masterdiploma
une maîtrise
135
correspondentiecursus
un cours par correspondance
136
avondcursus
un cours du soir
