Voc Atelier 2.3 Flashcards
(25 cards)
1
Q
een kans
A
une chance
2
Q
een verwikkeling
A
une complication
3
Q
een ziekte
A
une maladie
4
Q
een longontsteking
A
une pneumonie
5
Q
een verkoudheid
A
un rhume
6
Q
getroffen, aangetast
A
atteint(e)
7
Q
doeltreffend
A
efficace
8
Q
slechter
A
pire
9
Q
ademhalings-
A
respiratoir
10
Q
oververhit
A
surchauffé(e)
11
Q
oplopen (van een ziekte)
A
attraper
12
Q
zich ontdoen van
A
se débarrasser de
13
Q
twijfelen
A
douter
14
Q
aanduiden, markeren
A
marquer
15
Q
voorschrijven
A
prescrire
16
Q
lijden
A
souffrir
17
Q
verlichten, verzachten
A
soulager
18
Q
binnen
A
à l’interieur
19
Q
elkaar de hand schudden
A
se serrer la main
20
Q
een griep
A
une grippe
21
Q
een remedie
A
un remède
22
Q
een virus
A
un virus
23
Q
chronisch
A
chronique
24
Q
aangetast, ontstoken
A
infecté(e)
25
officieel
officiel(le)