Voc Lesport et la form physique Flashcards
(185 cards)
1
Q
een sport beoefenen
A
pratiquer un sport
2
Q
aan sport doen
A
faire du sport
3
Q
een passie hebben voor
A
être passionné de
4
Q
(voordurend) trainen
A
s’entrainer (sans relâche)
5
Q
een training
A
un entrainement
6
Q
Een trainer, een coach
A
un entreineur, un coach
7
Q
een sportclub
A
un club de sport
8
Q
een sporter, sportster
A
un sportif, une sportive
9
Q
sportief
A
sportif, sportive
10
Q
een atleet
A
un(e) athlète
11
Q
een speler, een speelster
A
un joueur, une joueuse
12
Q
sport + spelen
A
jouer à + sport
13
Q
sport + doen
A
faire du / de la…
14
Q
een amateur
A
un amateur
15
Q
een pro(fessional)
A
un professionnel
16
Q
een topspeler, topspeelster
A
un joueur, une joueuse de haut niveau
17
Q
een ploeg sport
A
un sport d’équipe
18
Q
een individuele sport
A
un sport individuel
19
Q
de competitie
A
la compétition
20
Q
aan een competitie (wedstrijd) deelnemen
A
participer à une compétition
21
Q
een tornooi doen
A
faire un tournoi
22
Q
zich inschrijven in een tornooi
A
s’inscrire à un tournoi
23
Q
een match (gelijkspel)
A
un match (nul)
24
Q
een ontmoeting
A
une rencontre
25
een thuismatch
un match à domicile
26
een match weg van huis
un match à l'extérieur
27
een heen- en terugwedstrijd
un match aller - un match retour
28
een partij(tje) (geen competitie)
une partie
29
een sportevent
une épreuve sportive
30
een sportwedstrijd
un concours sportif
31
het WK
le chamionnat du monde
32
het EK
le championnat d'Europe
33
de olympische zomerspelen
les jeux olympiques d'été / les JO
34
de olympische winterspelen
les jeux olympiques d'hiver
35
de paralympische spelen
les jeux paralympiques
36
een (gouden - zilveren - bronzen) medaille winnen
gagner une médaille (d'or - d'argent - de bronze)
37
een trofee in de lucht houden
brandir une coupe / un trophée
38
een record verbreken
battre un record
39
z'n grenzen verleggen
repousser ses limites
40
punten / een doelpunt scoren
marquer des points / un but
41
winnen
gagner
42
verliezen
perdre
43
de overwinning (behalen
(remporter) la victoire
44
het verlies (lijden)
(subir) la défaite
45
een ploeg, het team
l'équipe
46
de kapitein
le capitaine
47
een (jonge) belofte
un (jeune) espoir
48
een (jong) talent
un (jeune) prodige
49
de favoriet
le favori
50
de oudsider
l'outsider
51
fair-play
le fair-play
52
de man van de match
l'homme du match
53
zich kwalificeren - de kwalificatie
se qualifier - la qualification
54
het nationale team
l'équipe nationale
55
de bondscoach
le sélectionneur national
56
de supporters
les supporters
57
supporteren voor z'n team
soutenir son équipe
58
de spelers aanmoedigen
encourager les joueurs
59
de aanmoedigingen van de massa / het publiek
les encouragements de la foule / du public
60
klappen - het geklap
applaudir - les applaudissements
61
zingen - de stadion gezangen
chanter - les chants de stade
62
het chauvinisme
le chauvinisme
63
het stadionverbod
l'interdiction
64
de hooligan
le hooligan
65
de mascotte
la mascotte
66
de vlag
le drapeau
67
de fan zone
la fan zone
68
een handtekening vragen
demander un autographe
69
de sportuitrusting
les équipements sportifs
70
het sportmateriaal
le matériel sportif
71
de sportkledij
la tenue de sport
72
het truitje - het rugnummer
le maillot - le dossard
73
de sportschoenen
les chaussures de sport
74
de beschermingen
les protections
75
de bal
le ballon
76
de bal (klein)
la balle
77
het net
le filet
78
het doel
le but
79
de raket
la raquette
80
de sporttas
le sac de sport
81
de weerstandsband
la bande de résistance
82
De sportinfrasructuur
les infrastructures sportives
83
binnensport
le sport indoor
84
buitensport
le sport outdoor
85
het (sport) stadion
le stade (de sport)
86
het terrein / veld
le terrain de
87
de piste
la piste
88
het zwembad
la piscine
89
de schaatsbaan
la patinoire
90
de veldroom / fietsbaan
la vélodrome
91
de sportzaal
la salle de sport
92
de danszaal
la salle de danse
93
de gymzaal
le gymnase
94
de fitness
la salle de fitness
95
de klimmuur
le mur d'escalade
96
de green
le green
97
het trainingcentrum
le centre d'entreinement
98
het sportcomplex
le complexe sportif
99
de kleedkamer
le verstiaire
100
de douche
la douche
101
de sportieve kwaliteiten
les qualités sportives
102
de lenigheid - lenig
l'agilité - agile
103
de snelheid - snel
la rapidité - rapide
104
de flexibiliteit - flexibel
la flexibikité - flexible
105
de soepelheid - soepel
la souplesse - souple
106
de mentale kracht - mentaal sterk zijn
la force mentale - être fort mentalement
107
de uithouding - met een goede uithouding
l'endurance - endurant
108
de weerstand - die goed weerstand biedt
la résistance - résistant
109
volharding - volhardend
la persévérance - persévérant
110
e spieren - gespierd
la musculature - musclé
111
de prestatie - performant/ efficiënt
la performance - performant
112
de kracht - sterk, krachtig
la force - fort
113
de motivatie - gemotiveerd
la motivation - motivé
114
de voeding van een sporter
l'alimentation du sportif
115
de energiedrank
la boisson énergétique
116
de hydratatie
l'hydratation
117
de drinkbus
la gourde
118
de energiereep
la barre énergétique
119
een tussendoortje
un en-cas
120
de vitamines
les vitamines
121
een evenwichtige voeding
la nourriture / l'alimentation équilibrée
122
de sportieve disciplines
les disciplines sportives
123
berbeklimmen
l'alpinisme
124
atletiek
l'athlétisme
125
badminton
le badminton
126
roeien
l'aviron
127
basket
le basketball
128
baseball
le baseball
129
boksen
la boxe
130
lopen
la course
131
cricket
le cricket
132
wielrennen
lecyclisme, le vélo
133
klassieke, moderne dans
la danse classique, moderne
134
paardrijden
l'équitation
135
klimmen
l'escalade
136
schermen
l'escrime
137
fitness
le fitness
138
voetbal
le foot(ball)
139
turnen
la gymnastique
140
golf
le golf
141
gewichtheffen
l'haltérophilie
142
hockey
le hockey (sur glace)
143
judo
le judo
144
kayak
le kayak
145
karaté
le karaté
146
kite surfen
le kite surf
147
windsurfen
la planche à voile
148
ski / langlaufen/ waterski
le ski / le ski de fond / le ski nautique
149
snowboard
le snowboard
150
zwemmen
la natation
151
padel
le padel
152
duiken
la plongée
153
skateboard
le skateboard
154
surfen
le surf
155
teakwondo
le taekwondo
156
tennis
le tennis
157
boogschieten
le tir à l'arc
158
triatlon
le triathlon
159
zeilen
la voile
160
volleybal
le volley(ball)
161
mountainbiken
le VTT
162
waterpolo
le water-polo
163
de positieve effecten
les effets bénéfiques
164
gespierd worden
se muscler
165
sterker worden
se renforcer
166
beter worden
s'améliorer
167
zich ontspannen
se détendre
168
z'n gedachten verzetten
se changer les idées
169
zich goed in z'n vel voelen
se sentir bien dans sa peau
170
zich top voelen
se sentir au top
171
zich fit voelen
se sentir en forme
172
z'n fysiek versterken
renforcer son physique
173
terug in vorm geraken
se remettre en forme
174
het terug in vorm geraken
la remise en forme
175
de negatieve effecten
les effets négatifs
176
zich kwetsen - een kwetsuur
se blesser - une blessure
177
z'n arm breken - een armbreuk
se fracturer le bras - une fracture au bras
178
een spier scheuren - een spierscheur
se déchirer un muscle - une déchirure musculaire
179
z'n enkel verstuiken - een verstuiking
se fouler la cheville - une foulure
180
zich uitputten - de uitputting
s'équiser - l'épuisement
181
bigorexia - bigorexisch
la bigorexie - bigorexique
182
zich dopen - de doping
se doper - le dopage
183
de dopingcontrole
le contrôle antidopage
184
positief testen
être positif
185
geschorst worden
être suspendu
