VOC Q2 (83-84) Flashcards
(45 cards)
1
Q
l’achat
A
de aankoop
2
Q
le boulot
A
de job
3
Q
le combat
A
het gevecht
4
Q
l’environnement
A
de omgeving, het milieu
5
Q
le livret
A
het spaarboekje
6
Q
le logiciel
A
het computerprogramma
7
Q
le montant
A
het bedrag
8
Q
le pouvoir
A
de macht
9
Q
le pouvoir d’achat
A
de koopkracht
10
Q
l’approche
A
de aanpak
11
Q
la carte bancaire
A
de bankkaart
12
Q
la cible
A
de doelgroep
13
Q
la consommation
A
de consumptie
14
Q
la dépense
A
de uitgave
15
Q
la gestion
A
het beheer
16
Q
la peste
A
het ettertje
17
Q
la récompense
A
de beloning
18
Q
la rémunération
A
de vergoeding
19
Q
la satisfaction
A
de voldoening
20
Q
la tranquillité
A
de rust
21
Q
la valeur
A
de waarde
22
Q
cesser de
A
ophouden met
23
Q
consommer
A
verbruiken
24
Q
dépenser
A
uitgeven
25
disposer de
beschikken over
26
épargner
sparen
27
financer
financieren
28
gérer
beheren
29
imposer
opleggen
30
mériter
verdienen
31
réclamer quelque chose
eisen
32
annuel(le)
jaarlijks
33
conservateur
conservatief
34
disponible
beschikbaar
35
embarrassant
pijnlijk
36
financier
financieel
37
généreux
gul
38
mensuel
maandelijks
39
priviligié
bevoorrecht
40
rémunéré
betaald
41
rentable
rendabel
42
gagner sa vie
zijn brood verdienen
43
sans cesse
onophoudelijk
44
se faire piéger
zich in de val laten lokken
45
tondre le gazon
het gras maaien
