voc theater Flashcards

(39 cards)

1
Q

Drama

A

Literair genre bestemd om gespeeld te worden op toneel en bij uitbreiding alle verhalen die bestemd zijn om door acteurs opgevoerd te worden (ook op televisie en film) Ook : droevig en aangrijpend voorval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Komedie

A

Blijspel, toneelstuk bedoeld om toeschouwers te vermaken, aan het lachen te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Scène

A

Tafereel, afgebakend fragment van een toneel. Ook: podium; Bij de Grieken: gebouwtje in het Griekse theater dat dienst deed als kleedkamer en waaruit de acteurs te voorschijn kwamen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Scenograaf

A

Persoon die voor één voorstelling decor (en kostuums) ontwerpt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Scenografie

A

Invullen van de ‘lege’ ruimte van het podium of speelvlak met decor, licht en kostuums

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Theater

A

Woorden met verschillende betekenissen: het gebouw waar toneelvoorstellingen worden gespeeld, de voorstellingen zelf, het wereldje van toneelmakers, ook figuurlijk: drukte, gedoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Toneel

A

het podium en wat daarop te zien is, ook synoniem voor ‘scene’. Figuurlijk: plaats waar iets gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Tragedie

A

Treurspel, een toneelstuk dat draait rond aangrijpende of tragische gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Productieproces

A

(van een theaterproductie) een hele machinerie waarin elk radertje even belangrijk is: alle medewerkers zijn evenwaardig, ook diegene die nooit voor het voetlicht komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Auteur

A

Schrijver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Improvisatie

A

niet vertrekken vanuit een bestaande tekst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Repetitieperiode

A

Een lezing voor een voorstelling duurt meestal 6 tot 8 weken en start daarna met een eerste repetitieperiode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Regieassistente

A

Assistent van de regisseur, noteert beslissingen en wensen van de regisseur, neemt soms een repetitie over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Souffleur

A

Persoon die tijdens de voorstelling de tekst voorzegt als acteurs uit hun tekst vallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Regisseur

A

Artistiek leider verantwoordelijk voor het artistieke eindresultaat, hij werkt met de acteurs aan tekstzegging, manier van beweging, enscenering, … Hij bedenkt een concept (zijn geheel eigen visie op het stuk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Coté cours

A

Rechterkant van het podium van het publiek uit bekeken

17
Q

Coté jardin

A

Linkerkant van het podium van het publiek uit bekeken

18
Q

Dramaturg

A

Persoon die de regisseur helpt met de uitwerking van zijn concept door informatie te verzamelen over het stuk, de auteur, de thematiek, …

19
Q

Repertoire

A

De lijst toneelstukken die een gezelschap wil spelen tijdens een seizoen

20
Q

Casting

A

Het toewijzen van rollen aan acteurs en actrices

21
Q

Typecasting

A

Het toewijzen van telkens hetzelfde soort rollen aan een bepaalde acteur of actrice omwille van hun fysieke verschijning of specifiek talent (bv altijd ‘bad guy’-rol)

22
Q

Kostuums

A

Kledij gedragen tijdens een toneelvoorstelling

23
Q

Lichtontwerper

A

Ontwerpt het lichtplan voor een voorstelling

24
Q

Technieker/Technicus

A

Voeren lichtplan uit, bedienen licht-en geluidmengtafel tijdens de opvoering

25
Rekwisiteur
Verzamelt rekwisieten = alle voorwerpen die de acteurs tijdens de voorstelling moeten gebruiken
26
Grimeur
Staat in voor make-upeffecten of voor een (speciale) haartooi (ook bijvoorbeeld pruiken)
27
Coulissen
Zijkanten van het speelvlak, niet zichtbaar voor het publiek
28
Generale repetitie
Repetitie aan het einde van het repetitieproces en voor de première waarin het hele stuk wordt doorgespeeld zonder onderbrekingen alsof het al een opvoering voor publiek betreft.
29
Productieleider
Eindverantwoordelijke voor de productie
30
Toneelmeester
Staat in voor een vlotte decorwissel tijdens het stuk
31
Rationeel
Redelijk, met de rede, waarbij je je verstand gebruikt
32
Conventie
Gewoonte, wat men gewoonlijk doet of moet, bv de omgang tussen mannen en vrouwen is sterk bepaald door conventies; het behoort tot de conventies van dat land de doden meteen te begraven (ook: officiële overeenkomst tussen landen)
33
Subtiel
Bijna niet merkbaar, fijnzinnig, bv. subtiele humor, een subtiel verschil
34
Mise-en-scène
Alle afspraken over de manier waarop de acteurs zich tijdens de voorstelling op het toneel bewegen
35
Gehoor
Toeschouwers
36
Sensibiliteit
Gevoeligheid
37
Dramaturg
De artistieke, meestal universitair geschoolde adviseur van de toneeldirectie die onder meer zorg draagt voor de presentatie aan pers en publiek en het repertoire mee bepaalt, iemand die de geschiedenis van het theater kent
38
Experimenteel theater
Theatervoorstellingen waarin vernieuwend theater wordt opgevoerd (dat meestal heel erg verschilt van het conventionele theater van die bepaalde tijd)
39
Metafysica
deel van de filosofie die het wezen van de stoffelijke werkelijkheid (fysische verschijnselen) onderzoekt