Voc Trajet 5 Flashcards
(157 cards)
1
Q
het fornuis
A
la cuisinière
2
Q
de kruidenierszaak
A
L’épicerie
3
Q
De oven
A
Le four
4
Q
het ingrediënt
A
L’ingredient
5
Q
de microgolf
A
Le micro-ondes
6
Q
de bakvorm
A
Le moule
7
Q
de pan
A
La poêle
8
Q
het recept
A
La recette
9
Q
kopen
A
Acheter
10
Q
honger hebben
A
Avoir faim
11
Q
dorst hebben
A
Avoir soif
12
Q
Boodschappen doen
A
Faire des courses
13
Q
verkopen
A
Vendre
14
Q
de ananas
A
L’ananas
15
Q
de kers
A
La cerise
16
Q
de citroen
A
Le citron
17
Q
de aardbei
A
La fraise
18
Q
de framboos
A
La framboise
19
Q
de meloen
A
Le melon
20
Q
de hazelnoot
A
La noisette
21
Q
de noot
A
La noix
22
Q
de perzik
A
La pêche
23
Q
de pruim
A
La prune
24
Q
de druif
A
Le raisin
25
de knoflook
L'ail
26
de aubergine
L'aubergine
27
de wortel
La carotte
28
de selder
Le céleri
29
de paddenstoel
Le champignon
30
de kool
Le chou
31
het spruitje
Le chou de Bruxelles
32
de bloemkool
Le chou-fleur
33
de komkommer
Le concombre
34
de augurk
Le cornichon
35
de courgette
La courgette
36
de spinazie
Les épinards
37
de prinsessenboon
Le haricot vert
38
De kropsla
La laitue
39
de ui
L'oignon
40
de peterselie
Le persil
41
de erwt
Le petit pois
42
de prei
Le poireau
43
de paprika
Le poivron
44
de radijs
Le radis
45
de sla
La salade
46
De tomaat
La tomate
47
de boter
Le beurre
48
De verse room
La crème fraîche
49
de kaas
Le fromage
50
de melk
Le lait
51
het ei
L'oeuf
52
het zuivelproduct
Le produit laitier
53
de yoghurt
Le yaourt
54
het lamsvlees
L'agneau
55
De biefstuk
Le bifteck
56
het rundvlees
Le bœuf
57
het kalkoenvlees
La dinde
58
de hamburger
Le hamburger
59
de hesp
Le jambon
60
het varkensvlees
Le porc
61
het kippenvlees
Le poulet
62
de worst
La saucisse
63
het kalfsvlees
Le veau
64
het koekje
Le biscuit
65
het snoepje
Le bonbon
66
de pannenkoek
La crêpe
67
de croissant
Le croissant
68
Het gebak(je)
Le gâteau
69
de chocolademousse
La mousse au chocolat
70
het gebak
La pâtisserie
71
de fruitsla
La salade de fruits
72
de taart
La tarte
73
het blikje
La boîte
74
de fles
La bouteille
75
het blikje (bier)
La canette
76
het drankkarton
Le carton
77
het pak
Le paquet
78
de pot
Le pot
79
de zak
Le sac
80
het zakje
Le sachet
81
De kabeljauw
Le cabillaud
82
de garnaal
La crevette
83
De mossel
La moule
84
de zalm
Le saumon
85
de specerij
L'épice
86
de kruiden
Les herbes
87
De olijfolie
L'huile d'olive
88
de honing
Le miel
89
de mosterd
La moutarde
90
de peper
Le poivre
91
de saus
La sauce
92
het zout
Le sel
93
de suiker
Le sucre
94
het stokbrood
La baguette
95
de ontbijtgranen (cornflakes)
Les céréales
96
de chips
Les chips
97
de bloem
La farine
98
Het deeg
La pâte
99
De pistolet
Le petit pain
100
de soep
Le potage
101
de rijst
Le riz
102
de spaghetti
Les spaghettis
103
de toast
Le toast
104
gekookt, gebakken
Cuit(e)
105
heerlijk
Délicieux, délicieuse
106
gehakt
Haché(e)
107
licht
Léger, légère
108
zwaar
Lourd(e)
109
gepeld
Pelé(e)
110
Klaar
Prêt(e)
111
geraspt
Râpé(e)
112
Een tiental
Une dizaine de
113
een twaalftal, een dozijn
Une doizaine de
114
een stuk
Un morceau de
115
Een snuifje
Une pincée de
116
een tablet
Une tablette de
117
een kopje
Une tasse de
118
een sneetje
Une tranche de
119
te veel
Trop de
120
Het diepe bord
L'assiette creuse
121
het platte bord
L'assiette plate
122
het kommetje
Le bol
123
het mes
Le couteau
124
de lepel
la cuillère
125
De vork
La fourchette
126
de pollepel
La louche
127
het kopje
La tasse
128
het glas
Le verre
129
het aperitief
L'apéritif
130
het nagerecht
Le dessert
131
het voorgerecht
L'entrée
132
het vieruurtje
Le goûter
133
het (hoofd) gerecht
Le plat (principal)
134
de cola
Le coca
135
het bruiswater
L'eau pétillante
136
het plat water
L'eau plate
137
de limonade
La limonade
138
de wijn
Le vin
139
Toevoegen
AJouter
140
kloppen
Battre
141
(Laten) koken op 100 C
(faire) bouillir
142
(ver)snijden
Couper
143
koken, braden
(Faire) cuire
144
koken, kokkerellen
Cuisiner
145
de tafel afruimen
Débarrasser la table
146
schillen, pellen
éplucher
147
(laten) smelten
(Faire) fondre
148
Proeven
Goûter
149
(Laten) roosteren
(Faire) griller
150
mengen
Mélanger
151
In de oven zetten
Mettre au four
152
de tafel dekken
Mettre la table
153
doorgeven
Passer
154
Klaarmaken, bereiden
Préparer
155
(be) dienen
Servir
156
roeren, draaien
Tourner
157
gieten
Verser
