Voca D H1 FR - NL Flashcards
(30 cards)
1
Q
Le bac(calauréat)
A
Het eindexamen
2
Q
Le boulot
A
Het baantje
3
Q
Capable de
A
In staat tot/om te
4
Q
Capital
A
Belangrijk
5
Q
Le centre d’intérêt
A
De interesse
6
Q
Concernant
A
Betreffend, over
7
Q
La confiance
A
Het vertrouwen
8
Q
Le contenu
A
De inhoud
9
Q
Se débrouiller
A
Zich redden
10
Q
Débuter
A
Beginnen
11
Q
L’enseignement supérieur
A
Hoger onderwijs
12
Q
L’enterprise
A
Het bedrijf
13
Q
L’entretien
A
Het onderhoud, het gesprek
14
Q
Éveiller
A
Aanwakkeren
15
Q
Exigeant
A
Veeleisend
16
Q
Se faire des amis
A
Vrienden maken
17
Q
La formation
A
De opleiding
18
Q
Fournir
A
Geven, leveren
19
Q
La gestion
A
Het management
20
Q
Le loyer
A
De huur
21
Q
Mettre en œuvre
A
In werk stellen, gebruiken
22
Q
Obtenir
A
(Ver)krijgen
23
Q
Partager un appartement
A
Een appartement delen
24
Q
Poursuivre ses études
A
Verder studeren
25
Préoccuper
Bezig houden
26
Quitter la maison des parents
Het huis uitgaan
27
Réussir
Slagen
28
Se sentir à l'aise
Zich op zijn/haar gemak voelen
29
La tâche ménagère
De huishoudelijke taak
30
Théorique
Theoretisch
