vocabulair 175- 176 Flashcards
(38 cards)
1
Q
Het artikel
A
l’article
2
Q
het pakje
A
le colis
3
Q
de leveringstermijn
A
le delai de livraison
4
Q
het thuisadres
A
le domicile
5
Q
de leverancier
A
le fournisseur
6
Q
de kosten
A
les frais
7
Q
het ingrediënt
A
l’ ingredient
8
Q
de winkel
A
le magasin
9
Q
het bedrag
A
le montant
10
Q
de betaling
A
le paiement
11
Q
het doelpubliek
A
le public cible
12
Q
de klantendienst
A
le service client
13
Q
de bestelling
A
la commande
14
Q
de versheid
A
la fraicheur
15
Q
de levering
A
la livraison
16
Q
het aanbod
A
l’offre
17
Q
de reclame
A
la publicité
18
Q
de kwaliteit
A
le qualite
19
Q
de hoeveelheid
A
le quantite
20
Q
de klacht
A
la reclamation
21
Q
voordelig
A
avantageux
22
Q
kapot, gebroken
A
cassé
23
Q
beschadigd
A
endommagé
24
Q
gratis
A
graduit
25
bereid, klaargemaakt
prepare
26
toevoegen
ajouter
27
opmerken, vaststellen
constanter
28
veel kosten, duur zijn
couter cher
29
wisselen, ruilen
echanger
30
ontvangen
recevoir
31
terugbetalen
rembourser
32
van goede/slechte kwaliteit zijn
etre de bonne/ mauvais qualite
33
shoppen
faire du shopping
34
een bestelling plaatsen
passer une commande
35
aan huis
a domicile
36
goedkoop
bon marche
37
online
en ligne
38
ondanks
malgré
