Vocabulaire - La Santé - Les Soins Flashcards
(46 cards)
1
Q
l’antidouleur (m)
A
de pijnstiller
2
Q
l’appareil dentaire (m)
A
de (tand)beugel
3
Q
le bandage
A
het verband
4
Q
la béquille
A
de kruk
5
Q
le comprimé
A
de tablet
6
Q
le désinfectant
A
het ontsmettingsmiddel
7
Q
le glaçon
A
het ijsblokje
8
Q
les gouttes pour le nez (f)
A
de neusdruppels
9
Q
le médicament
A
het medicijn
10
Q
la ouate
A
de watten
11
Q
le pansement
A
het verband
12
Q
la pastille
A
het tabletje
13
Q
la pilule
A
het pilletje / de pil
14
Q
le plâtre
A
het gips
15
Q
la pommade
A
de zalf
16
Q
le remède
A
de remedie / het hulpmiddel / het geneesmiddel
17
Q
le repos
A
de rust
18
Q
le sirop
A
de siroop
19
Q
le sparadrap
A
de pleister
20
Q
la température
A
de temperatuur
21
Q
le thermomètre
A
de thermometer
22
Q
Au secours!
A
Help!
23
Q
Bon rétablissement!
A
Veel beterschap!
24
Q
de pijnstiller
A
l’antidouleur (m)
25
de (tand)beugel
l'appareil dentaire (m)
26
het verband
le bandage
27
de kruk
la béquille
28
de tablet
le comprimé
29
het ontsmettingsmiddel
le désinfectant
30
het ijsblokje
le glaçon
31
de neusdruppels
les gouttes pour le nez (f)
32
het medicijn
le médicament
33
de watten
la ouate
34
het verband
le pansement
35
het tabletje
la pastille
36
het pilletje / de pil
la pilule
37
het gips
le plâtre
38
de zalf
la pommade
39
de remedie / het hulpmiddel / het geneesmiddel
le remède
40
de rust
le repos
41
de siroop
le sirop
42
de pleister
le sparadrap
43
de temperatuur
la température
44
de thermometer
le thermomètre
45
Help!
Au secours!
46
Veel beterschap!
Bon rétablissement!
