vocabulaire: werkwoorden (N→F) Flashcards

(204 cards)

1
Q

zijn

A

être

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hebben

A

avoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

maken, doen

A

faire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kunnen, in staat zijn tot

A

pouvoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zegen, vertellen

A

dire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

weten

A

savoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

willen

A

vouloir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

komen

A

venir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

moeten

A

devoir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

moeten

A

falloir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

geloven

A

croire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nemen

A

prendre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zetten

A

mettre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geven

A

donner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vinden

A

trouver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

helpen

A

aider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wonen

A

habiter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gebruiken

A

utiliser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

proberen

A

essayer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

begrijpen

A

comprendre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vragen

A

demander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

aankomen

A

arriver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wachten

A

attendre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

lezen

A

lire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
leven
vivre
19
(her)kennen
(re)connaître
19
worden
devenir
19
sturen
envoyer
20
ontvangen
recevoir
21
klagen
se plaindre
22
om te plezieren
(se) plaire
23
leren
appendre
23
hervatten
reprendre
24
meedoen
joindre
24
terugkeren
retourner
25
uitzetten
s'éteindre
26
uitgaan, naar buiten gaan
sortir
26
blijven
rester
26
geboren worden
naître
27
vertrekken
partir
27
vasthouden
tenir
28
naar binnen gaan
entrer
29
herhalen
répéter
29
uitwissen
effacer
30
hopen
espérer
31
liegen
mentir
32
heten
s'appeler
32
bedienen
servir
33
invullen
remplir
34
beëindigen
finir
34
genezen
guérir
35
kiezen
choisir
35
blozen
rouger
36
verrassen
surprendre
36
studeren
étudier
37
adopteren, aannemen
adopter
38
uitgezonden worden (op)
être diffusé(e) (sur)
38
stemmen
voter
39
met elkaar strijden, rivaliseren
rivaliser
39
samengesteld zijn uit
se composer de
40
zich omdraaien
se retourner
41
heel veel houden van, dol zijn op
adorer
42
combineren
combiner
43
ontdekken
découvrir
44
lijken
paraître
44
deelnemen (aan)
participe (à)
45
toestaan, mogelijk maken (om)
permettre (de)
45
opslaan, opnemen
enregistrer
46
voorbereiden, klaarmaken
préparer
47
printen, afdrukken
imprimer
47
invoegen, invoeren
importer
48
delen
partager
49
realiseren
réaliser
49
personaliseren
personnaliser
50
voorstellen
proposer
51
wensen
souhaiter
51
aanbevelen
recommander
52
genieten van
profiter de
53
zoeken
chercher
53
vegen
balayer
54
schillen
éplucher
55
de tafel zetten
mettre la table
56
zich haasten
se dépêcher
56
gaan slapen
se coucher
57
zich uitkleden
se déshabiller
58
in slaap vallen
s’endormir
59
zich wassen
se laver
60
wandelen
se promener
60
uitrusten
se reposer
61
zich aankleden
s'habiller
62
zich amuseren
s’amuser
63
leeg maken
vider
63
vrezen
craindre
64
bewonderen
admirer
65
proeven
déguster
65
toevoegen
ajouter
66
babbelen
bavarder
66
bereiken
atteindre
67
verlangen, wensen
désirer
67
verslaafd zijn aan
être accro à
68
ontsmetten
désinfecter
68
vermijden
éviter
69
blussen, doven
éteindre
69
uitleggen
expliquer
69
boodschappen doen
faire des courses
70
rondwandelen, rondslenteren
flâner
70
opletten, oppassen
faire attention
70
schilderen
peindre
70
logeren
loger
70
sporten
faire du sport
70
gaan shoppen
faire du shopping
70
plannen
planifier
71
beschermen
protéger
71
reageren
réagir
72
lijken, schijnen
sembler
72
oversteken
traverser
73
controleren
vérifier
74
zwemmen
nager
75
werken
travailler
76
spelen
jouer
77
wandelen
marcher
77
lopen
courir
77
rijden
conduire
78
zwemmen
nager
78
vliegen
voler
78
gaan
aller
78
stoppen
arrêter
79
volgen
suivre
80
spreken/zeggen
parler
80
denken
penser
81
eten
manger
81
drinken
boire
82
doden
tuer
83
lachen
rire
83
glimlachen
sourire
84
sterven
mourir
84
wenen
pleurer
85
kopen
acheter
86
schieten
tirer
86
betalen
payer
87
verkopen
vendre
88
leren
apprendre
89
springen
sauter
90
ruiken
sentir
91
horen
entendre
92
luisteren
écouter
93
proeven
goûter
93
aanraken
toucher
94
kijken
regarder
94
zien
voir
95
zoenen
baiser
96
branden
brûler
97
graven
creuser
97
smelten
fondre
98
zitten
s'asseoir
98
staan
se tenir debout
98
ontploffen
exploser
99
houden van
aimer
100
passeren
passer
101
snijden
couper
102
vechten
combattre/lutter
102
slapen
dormir
103
neerliggen
s'allonger
104
dansen
danser
105
opstaan
se lever
106
zingen
chanter
106
tellen
compter
106
trouwen
marier/épouser
107
mengen/roeren
mélanger
107
bidden
prier
108
winnen
gagner
109
verliezen
perdre
110
buigen
plier
111
wassen
laver
112
lesgeven
enseigner
113
koken
cuisiner
113
openen
ouvrir
114
sluiten
fermer
114
schrijven
écrire
115
draaien
tourner
115
bellen
appeler
115
bouwen
construire
115
vangen
attraper
116
groeien
grandir
117
schoonmaken
nettoyer
117
tekenen
dessiner
117
voederen
nourrir
118
gooien
lancer
118
dragen
porter
118
trekken
tirer
119
ondertekenen
signer
119
vinden
trouver
119
duwen
pousser
120
verslaan
battre
120
hangen
suspendre
120
vallen
tomber
120
dragen
porter
121
breken
rompre
121
schudden
secouer
121
heffen
soulever
122
appreciëren
apprécier
123
voederen
nourriture
124
stelen
voler
125
bowlen
bowling