Vocabulary unit 3 Flashcards
(35 cards)
1
Q
een hoogte
A
an altitude
2
Q
uitroeiing
A
extinction
3
Q
een bliksemschicht
A
a lightning bolt
4
Q
een oppervlakte
A
a surface
5
Q
duurzaamheid
A
sustainability
6
Q
een drang
A
an urge
7
Q
voorzien, anticiperen
A
to anticipate
8
Q
inschatten
A
to assess
9
Q
fokken
A
to breed
10
Q
opsporen
A
to detect
11
Q
in staat stellen
A
to enable
12
Q
schatten
A
to estimate
13
Q
overschrijden
A
to exceed
14
Q
omdraaien
A
to flip
15
Q
verzamelen
A
to gather
16
Q
handhaven, behouden
A
to maintain
17
Q
energiebesparende
A
energy-saving
18
Q
vochtig
A
moist
19
Q
voorlopige
A
preliminary
20
Q
verwant
A
related
21
Q
vatbaar
A
susceptible
22
Q
dus, bijgevolg
A
hence
23
Q
ongetwijfeld
A
unquestionably
24
Q
bedreigd worden
A
to face threats
25
een gevaar vormen
to pose a danger
26
een oppervlakte
an area
27
een vergelijking
an equation
28
de gulden snede
the golden ratio
29
een bloemblad
a petal
30
een verhouding
a proportion
31
opeenvolgend
consecutive
32
voorafgaand
preceding
33
onthutsend
staggering
34
in overeenstemming met
in accordance with
35
meer dan
in excess of