vocabulary unit 3 deel 2 Flashcards
(31 cards)
1
Q
een rekeningstand , rekeningsaldo
A
an account status
2
Q
een ambitie, verlangen
A
an aspiration
3
Q
een bankautomaat
A
an ATM
4
Q
besparingen
A
austerity
5
Q
een rekeningstand
A
a balance
6
Q
een zichtrekening
A
a checking account
7
Q
een afbraak
A
a degradation
8
Q
een vermogen, eigen kapitaal
A
an equity
9
Q
een principe
A
a maxim
10
Q
een hypotheeklening
A
a mortgage
11
Q
een debetstand
A
an overdraft
12
Q
een aandelenindex
A
a share index
13
Q
een rekeningstand
A
a statement
14
Q
de effectenbeurs
A
the stock exchange
15
Q
een verrichting
A
a transaction
16
Q
een geldopname
A
a withdrawal
17
Q
vereisen
A
to require
18
Q
uitlenen
A
to lend
19
Q
dreigen
A
to loom
20
Q
onderlegd
A
savvy
21
Q
schaars
A
scarce
22
Q
grimmig, boos
A
stark
23
Q
voor onbepaalde duur
A
indefinitely
24
Q
onmiskenbaar
A
undeniably
25
in strijd zijn met
to be at odds
26
een ras apart
a breed apart
27
een schuldenlast
a debt burden
28
een gebruikelijke veronderstelling
a default assumption
29
een vakbondsactie
an industrial action
30
een toenemende zorg
a rising concern
31
een overdreven stijging van de beurskoers
a speculative bubble