vokalen Flashcards

(10 cards)

1
Q

wanneer schrijf je een lang en gesloten i? [i:]

A

bij woorden met i, ie, ih of ieh

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wanneer schrijf je woorden met een kort en open i? [I] noem ze alle twee

A
  1. voor twee medeklinkers in de stam.
    Still, immer, blitz etc.
  2. in onbetoonde achtervoegsel.
    lyrik [‘ly:rik]
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer schrijf je [e:]?

A

wanneer er één medeklinker staat.

[ne:mₔn]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer schrijf je [ɛ:]?

A

Wanneer er een umlaut staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer schrijf je [ɛ]?

A

Wanneer er meerdere medeklinkers staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de uitzonderingen voor [ɛ]?

A
  • woorden als: Es, des, wes, weg, gen (allemaal met ɛ)
  • Chef, fertig, etlich
  • herberg, herzog
  • herab, herauf, hervor
  • bij voorvoegsels: ent-, emp-, er-, ver-, zer–
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de uitzonderingen bij [e:]?

A

pferd, erde, erst, schwert, herd, herde, stets, weg, werden, wert, Wert, her, daher, woher, herkommen, bethlehem, israel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de uitzondering voor een schwa?

A

Als het voorvoegsel met een be- of ge- begint schrijf je een schwa.

Bedenken = [bₔdɛɳkₔn]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wanneer schrijf je [a:]? (lang en helder)

A

bij woorden met a, aa, ah.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wanneer schijf je [a]? (kort en open)

A

voor twee of meer medeklinkers in de stam.

Land, nacht, halle, lassen etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly