vokalen Flashcards
(10 cards)
wanneer schrijf je een lang en gesloten i? [i:]
bij woorden met i, ie, ih of ieh
wanneer schrijf je woorden met een kort en open i? [I] noem ze alle twee
- voor twee medeklinkers in de stam.
Still, immer, blitz etc. - in onbetoonde achtervoegsel.
lyrik [‘ly:rik]
Wanneer schrijf je [e:]?
wanneer er één medeklinker staat.
[ne:mₔn]
Wanneer schrijf je [ɛ:]?
Wanneer er een umlaut staat.
Wanneer schrijf je [ɛ]?
Wanneer er meerdere medeklinkers staan.
wat zijn de uitzonderingen voor [ɛ]?
- woorden als: Es, des, wes, weg, gen (allemaal met ɛ)
- Chef, fertig, etlich
- herberg, herzog
- herab, herauf, hervor
- bij voorvoegsels: ent-, emp-, er-, ver-, zer–
Wat zijn de uitzonderingen bij [e:]?
pferd, erde, erst, schwert, herd, herde, stets, weg, werden, wert, Wert, her, daher, woher, herkommen, bethlehem, israel
wat is de uitzondering voor een schwa?
Als het voorvoegsel met een be- of ge- begint schrijf je een schwa.
Bedenken = [bₔdɛɳkₔn]
wanneer schrijf je [a:]? (lang en helder)
bij woorden met a, aa, ah.
wanneer schijf je [a]? (kort en open)
voor twee of meer medeklinkers in de stam.
Land, nacht, halle, lassen etc.