vraag 26 - bn Flashcards

1
Q

tegenovergestelde sterk

A

zwak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

tegenovergestelde kort

A

lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tegenovergestelde zout

A

flauw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

tegenovergestelde dik

A

plat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tegenovergestelde mals

A

taai

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tegenovergestelde traag

A

vlug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

tegenovergestelde wild

A

mak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tegenovergestelde moedig

A

bang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

tegenovergestelde gekookt

A

rauw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

tegenovergestelde ruw

A

glad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

tegenovergestelde spannend

A

saai

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

tegenovergestelde soepel

A

stug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voorbeeld bn zelfstandig gebruikt

A

die jongen is leuk

-> bn: leuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voorbeeld bn bijvoegelijk gebruikt

A

de leuke jongen

-> bn: leuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

roze in vergrotende en overtreffende trap

A

rozer - meest roze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

graag in vergrotende en overtreffende trap

A

liever - liefst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

bizar in vergrotende en overtreffende trap

A

bizarder - bizarst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

geschikt in vergrotende en overtreffende trap

A

geschikter - geschiktste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

chique in vergrotende en overtreffende trap

A

chiquer - chicst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verborgen bn/niet-verborgen bn? + reden

iets kleins

A

verbuigen met -s na iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

verborgen bn/niet-verborgen bn? + reden

het Europees parlement

A

niet-verbogen - voor het-woorden + bij officiële benamingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

verborgen bn/niet-verborgen bn? + reden

de saaiste leraar

A

verbogen - vaak in overtreffende trap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

verborgen bn/niet-verborgen bn? + reden

het middelbaar onderwijs

A

niet-verbogen - voor het-woorden + vaste verbindingen + officiële benamingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

verborgen bn/niet-verborgen bn? + reden

Vlaams minister van onderwijs

A

niet-verbogen - officiële titel van functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

verborgen bn/niet-verborgen bn? + reden

dat kleine mormel

A

verbogen - na dat

26
Q

leid bn af van volgende zn

probleem

A

problematisch

27
Q

leid bn af van volgende zn

genie

A

geniaal

28
Q

leid bn af van volgende zn

concurrentie

A

concurrentieel

29
Q

leid bn af van volgende zn

chaos

A

chaotisch

30
Q

leid bn af van volgende zn

recreatie

A

recreatief

31
Q

leid bn af van volgende zn

industrie

A

industrieel

32
Q

leid bn af van volgende zn

clown

A

clownesk

33
Q

leid bn af van volgende zn

attractie

A

attractief

34
Q

leid bn af van volgende zn

gen

A

genetisch

35
Q

leid bn af van volgende zn

therapie

A

therapeutisch

36
Q

maak van volgend bn een sterker samengesteld bn

zacht

A

fluweelzacht

37
Q

maak van volgend bn een sterker samengesteld bn

lang

A

ellenlang

38
Q

maak van volgend bn een sterker samengesteld bn

fijn

A

ragfijn

39
Q

maak van volgend bn een sterker samengesteld bn

zwaar

A

loodzwaar

40
Q

maak van volgend bn een sterker samengesteld bn

naakt

A

poedelnaakt

41
Q

als je vlot praat, ben je

A

welbespraakt

42
Q

een gebouw dat op instorten staat, is

A

bouwvallig

43
Q

iemand die bekendstaat om een slechte of gevaarlijke eigenschap, is

A

berucht

44
Q

als je graag leert, ben je

A

leergierig

45
Q

verbeter de fout

een pluche beer

A

een pluchen beer

46
Q

verbeter de fout

een beresterke man

A

geen fout

47
Q

verbeter de fout

de dischtsbijzijnde frituur

A

de dichtstbijzijnde frituur

48
Q

verbeter de fout

de aangeslibte moeder

A

de aangeslibde moeder

49
Q

verbeter de fout

de ontwrichtte schouder

A

de ontwrichte schouder

50
Q

verbeter de fout

de gezamelijke inspanningen

A

de gezamenlijke inspanningen

51
Q

verbeter de fout

gedachteloos kijken

A

geen fout

52
Q

verbeter de fout

de te verlote prijzen

A

de te verloten prijzen

53
Q

verbeter de fout

een wolkenloze hemel

A

een wolkenlozen hemel

54
Q

verbeter de fout

een zijde sjaal

A

een zijden sjaal

55
Q

eigenschap bn

A

bn noemt eigenschap van zn, zegt wat iets of iemand is

56
Q

handdruk

A

gouden handdruk

57
Q

doos

A

zwarte doos

58
Q

vingers

A

groene vingers

59
Q

werkwoorden

A

sterke werkwoorden

60
Q

borst

A

volle borst

61
Q

raven

A

witte raven

62
Q

stilte

A

ijzige stilte