Vragen over colleges thema 5 Flashcards

1
Q

Er zijn 4 typen overgevoeligheidsreacties, type I t/m type IV.

Onder welk van deze vier typen valt de immuuncomplexgemedieerde reactie?

A

type III overgevoeligheidsreactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Anafylaxie kan een allergische of een niet-allergische oorzaak hebben.

Is mastocytose een allergische of niet-allergische oorzaak van anafylaxie?

A

niet-allergisch

(voorbeelden van allergische oorzaken zijn bijvoorbeeld pinda, wespengif, latex)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de oorzaak van een ‘drooping eyelid’ bij Myasthenia Gravis?

A

autoantilichamen tegen de acetyl choline receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vul in:
Na activatie van een B-lymfocyt kan deze differentieren tot ..1..

De effectormoleculen die door dit celtype worden uitgescheiden zijn ..2..

A

1 = plasmacel

2 = antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke cel heeft een grote invloed op de uitrijping van de verschillende T-celsubsets?

A

dendritische cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de vijf kenmerken van acute ontsteking.

A
  • roodheid
  • warmte
  • pijn
  • zwelling
  • functieverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het gevolg van ‘opsonisatie’ van een micro-organisme door een antistof?

A

fagocytose van dit micro-organisme wordt bevorderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zowel bij innate als bij adaptieve afweermechanismen kan onderscheid worden gemaakt tussen een humorale en cellulaire component.

Zo kun je verschillende componenten van de afweer in vier ‘groepen’ plaatsen.

In welke groep horen ‘cytotoxische T-cellen’?

A

adaptief cellulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk deel van het zenuwstelsel is aangedaan bij MS?

A

centraal zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem drie typische klinische verschijnselen van MS.

A
  • neuritis optica
  • teken van L’Hermitte
  • Uthoff fenomeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke T-cellen zijn gespecialiseerd in het doden van virusgeinfecteerde cellen?

A

CD8+ T cellen / cytotoxische T-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe worden de structuren op pathogenen genoemd, die door PRR worden herkend?

A

pathogen-associated molecular patterns (PAMP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat wordt bedoeld als men m.b.t. ontstekingshaarden bij MS spreekt over:

  • disseminatie in tijd
A

Disseminatie in tijd: ontstekingshaarden zijn op verschillende momenten aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk celtype speelt een belangrijke rol in de pathogenese van Graves’ ophthalmopathie?

A

(orbitale) fibroblast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waaruit bestaat de diagnostiek van de ziekte van Graves?

A
  • bepalen van TSH antistoffen
  • schildklierscintigram
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

98% van de patienten met de ziekte van Behcet heeft recidiverende orale ulcera.

Noem nog twee andere uitingen van deze ziekte die bij het grootste deel (80%) van de patienten voorkomt.

A
  • huid lesies
  • genitale zweren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat wordt bedoeld als men m.b.t. ontstekingshaarden bij MS spreekt over ‘disseminatie in plaats’?

A

Disseminatie in plaats: ontstekingshaarden zijn op verschillende plekken in het CNS aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar in de lymfeklier zijn de meeste T-cellen aanwezig?

A

paracortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Juveniele SLE heeft dezelfde ziektekenmerken als SLE bij volwassenen.

Een verschil is dat juveniele SLE ernstiger verloopt. Een ander verschil is dat bepaalde orgaansystemen bij juveniele SLE vaker betrokken zijn dan bij volwassen SLE.

Voor welke twee orgaansystemen geldt dit?

A

nieren en centraal zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe noemen we het verschijnsel waarbij na infectie met een micro-organisme antistoffen worden gevormd die kruisreageren met lichaamseigen structuren?

A

moleculaire mimicry

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Disregulatie van het inflammasoom speelt een belangrijke rol in de pathogenese van autoinflammatoire aandoeningen.

Wat is het directe gevolg van deze disregulatie?

A
  • Overproductie van actief IL-1beta
  • Veel pyroptosis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bij de totstandkoming van de adaptieve immuunrespons speelt een bepaald celtype een centrale rol.

Welk celtype is dit?

A

CD4+ T cel / T-helper cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

In de behandeling van de ziekte van Behcet worden soms biologicals gebruikt.

Tegen welk cytokine zijn deze biologicals gericht?

A

TNF-alpha

(biologicals: adalimumab en infliximab)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de meest belangrijke genetische factor die van invloed is op het ontstaan van MS?

A

HLA klasse II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Mestcelactivatie kan verschillende ongewenste effecten hebben. Mestcellen hebben echter ook nuttige functies.

Noem drie functies van mestcellen.

A
  • afbraak van giffen
  • afweer tegen parasieten
  • wondgenezing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Binnen het immuunsysteem is een goede balans belangrijk. Te weinig afweer is niet goed, teveel ook niet.

Noem twee groepen ziektebeelden die kunnen ontstaan als de balans doorslaat naar ‘teveel afweer’.

A

autoimmuunziekten
allergieen
autoinflammatoire ziekten

27
Q

In de behandeling van chronisch spontane urticaria wordt omalizumab gebruikt.

Dit is een monoclonaal antilichaam, gericht tegen een mediator die een belangrijke rol speelt in de pathogenese van CSU.

Welke mediator is dit?

A

IgE

28
Q

De International Study Group for Behcet’s Disease heeft criteria opgesteld voor de diagnose van deze ziekte.

Welk criterium is vereist voordat de diagnose ‘ziekte van Behcet’ gesteld kan worden?

A

recidiverende orale ulcera

29
Q

Antigenen worden, gebonden aan bepaalde moleculen, een T-cellen gepresenteerd.

In welke moleculen vindt antigeenpresentatie aan CD8+ T-cellen plaats?

A

HLA-klasse I moleculen

30
Q

Welke twee cytokinen worden met name door Treg geproduceerd?

A

TGF-beta
IL-10

31
Q

In de huidige behandeling van SLE is 1 middel nog steeds belangrijk.

Welk middel is dit, en wat is het nadeel van deze behandeling?

A

Prednison, nadeel is dat het ook schade veroorzaakt.

32
Q

Waaruit bestaat de behandeling van de ziekte van Graves?

Noem drie mogelijkheden.

A
  • medicatie (thyreostatica)
  • radioactief jodium
  • operatie
33
Q

Welk cytokine speelt een centrale rol in de pathogenese van autoinflammatoire aandoeningen?

A

IL-1beta

34
Q

Zowel bij innate als bij adaptieve afweermechanismen kan onderscheid worden gemaakt tussen een humorale en cellulaire component.

Zo kun je verschillende componenten van de afweer in vier ‘groepen’ plaatsen.

In welke groep hoort ‘complement’?

A

innate humoraal

35
Q

Wat is het uiteindelijke doel van de acute ontstekingsreactie?

A

Het herstellen van homeostase

Toelichting: dit gebeurt door het elimineren van het schadelijke agens en het in gang zetten van reparatie van weefselschade

36
Q

Antinucleaire antistoffen (ANA) komen bij veel auto-immuunziekten voor.

Wat is de gouden standaard waarmee de aanwezigheid van ANA in het laboratorium wordt onderzocht?

A

Indirecte immunofluorescentie (IIF)

37
Q

Multiple sclerose en GBS zijn twee aparte vormen van zenuwontsteking.

Geef voor beide ziektebeelden aan welk deel van het zenuwstelsel is aangedaan.

A

Multiple sclerose: centraal zenuwstelsel

GBS: perifeer zenuwstelsel

38
Q

Welk celtype staat centraal in de pathogenese van chronisch spontane urticaria?

A

mestcel

39
Q

Bij de ziekte van Graves zijn autoantistoffen, gericht tegen de TSH-receptor aanwezig.

Wat is het directe gevolg van de aanwezigheid van deze autoantistoffen?

A

stimuleren van de productie van schildklierhormonen

40
Q

In de SLE classificatiecriteria van 2012 staan 11 klinische criteria, en 6 immunologische criteria.

Wanneer wordt, gebruikmakend van deze criteria, de diagnose SLE gesteld?

A

Bij aanwezigheid van minimaal 4 criteria, waarvan 1 klinisch en 1 immunologisch criterium.

41
Q

Noem twee auto-immuunziekten waarvoor geldt dat 70% of meer van de patienten antinucleaire antistoffen (ANA) hebben.

A
  • mixed connective tissue disease (100%)
  • SLE (>99%)
  • systemische sclerose (80%)
  • syndroom van Sjogren (70%)
42
Q

Zowel bij innate als bij adaptieve afweermechanismen kan onderscheid worden gemaakt tussen een humorale en cellulaire component.

Zo kun je verschillende componenten van de afweer in vier ‘groepen’ plaatsen.

In welke groep horen ‘granulocyten’?

A

innate cellulair

43
Q

Auto-immuunziekten kunnen ingedeeld worden op basis van een bepaald spectrum. De ziekte van Graves staat aan de ene kant van dit spectrum, de ziekte SLE staat aan de andere kant van dit spectrum. Er zijn ook ziekten die meer in het midden van dit spectrum staan.

Hoe worden deze beide kanten van het spectrum benoemd / aangeduid?

A

orgaanspecifiek

systemisch

44
Q

Wat wordt bedoeld met de Interferon type I handtekening?

A

Een set genen die door de aanwezigheid van interferon type I worden aangezet.

45
Q

Sensoren van de innate immuniteit kunnen zich op verschillende locaties bevinden.

Welke twee groepen van innate sensoren kunnen globaal worden onderscheiden?

A

cellulaire en humorale sensoren

46
Q

Welke cytokinen zorgen ervoor dat een Th-cel differentieer tot Th2-cel?

A

IL-4

47
Q

Noem drie T-celsubsets tot welke een naieve T-cel kan differentieren, naast Th1- en Th2-cellen.

A

Th17
Tfh
Treg

48
Q

Er zijn 4 typen overgevoeligheidsreacties, type I t/m type IV.

Onder welk van deze vier typen valt ‘antistofgemedieeerde celdestructie’?

A

type II overgevoeligheidsreactie

49
Q

Welke effectorcomponent van de adaptieve afweer is het meest belangrijk voor de afweer tegen extracellulaire bacterien?

A

antistoffen

50
Q

Hoe worden de receptoren van de innate afweer ook wel genoemd?

A

pattern recognition receptors (PRR)

51
Q

Het syndroom van Guillain-Barre ontstaat vaak nadat een patient geinfecteerd is met een micro-organisme.

Met welk micro-organisme heeft 30% van de patienten voorafgaand aan het ontstaan van GBS een infectie doorgemaakt?

A

Campylobacter jejuni

52
Q

Wat is een essentieel verschil tussen antigeenreceptoren op cellen van de innate afweer en op cellen van de adaptieve afweer?

A

Antigeenreceptoren op cellen van de innate afweer zijn genoomgecodeerd, antigeenreceptoren op cellen van de adaptieve afweer zijn gerearrangeerd, dus uniek.

53
Q

Hoe wordt het proces genoemd waarbij leukocyten tussen endotheelcellen door bewegen en zo de bloedbaan verlaten?

A

diapedese

54
Q

Antigenen worden, gebonden aan bepaalde moleculen, een T-cellen gepresenteerd.

In welke moleculen vindt antigeenpresentatie aan CD4+ T-cellen plaats?

A

HLA-klasse II moleculen

55
Q

T-helpercellen kunnen ervoor zorgen dat B-cellen differentieren tot plasmacel.

Wat is een andere belangrijke functie van T-helpercellen?

A

activatie van macrofagen

56
Q

Zowel bij innate als bij adaptieve afweermechanismen kan onderscheid worden gemaakt tussen een humorale en cellulaire component.

Zo kun je verschillende componenten van de afweer in vier ‘groepen’ plaatsen.

In welke groep horen ‘immunoglobulinen’?

A

adaptief humoraal

57
Q

Uit welk celtype bestaat het grootste deel van de leukocyten in een gezond individu?

A

neutrofiele granulocyt (40-80% van de leukocyten)

58
Q

Welke twee groepen van moleculen speelt een belangrijke rol bij transmigratie van leukocyten door de bloedvatwand, naar het centraal zenuwstelsel?

A

chemokinen/chemokinereceptoren en adhesiemoleculen

59
Q

Wat is de functie van interferon type I bij een gewone verkoudheid?

A

inhibitie van virale replicatie

60
Q

Multiple sclerose en GBS zijn twee aparte vormen van zenuwontsteking.

Wat is het verschil tussen het ziektebeloop van beide aandoeningen?

A

MS: relapsing-remitting beloop

GBS: monofasisch beloop

61
Q

Op welke 5 elementen is de diagnose coeliakie gebaseerd?

A
  1. klinische presentatie
  2. dunne darmbiopt
  3. HLA-type
  4. serologie
  5. relatie met gluten
62
Q

Welk cytokine zorgt ervoor dat een Th-cel differentieert tot Th1-cel?

A

IL-12

63
Q

Welke autoimmuunziekte komt in Nederland het meest voor?

A

reumatoide artritis