W2: Biologie en gedrag Flashcards

(45 cards)

1
Q

Wat is het genoom?

A

De complete set DNA van elk organisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het genotype?

A

Dit gaat over ons genetische materiaal dat erfelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het fenotype?

A

Dit bevat de observeerbare eigenschappen en gedragingen die ontstaan uit een combinatie van het genotype en de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn chromosomen?

A

Dit zijn moleculen die bestaan uit twee gevlochten strengen DNA die genetische informatie doorgeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoeveel chromosomenparen heeft een mens?

A

23 chromosomenparen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is crossing over?

A

Het proces dat de genen na het splitsen van het DNA door elkaar worden geschud. Hierdoor ontstaat nooit hetzelfde genotype.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is mutatie?

A

Dit zijn veranderingen in een sectie van het DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de sex chromosomen?

A

Dit zijn de chromosomen die het geslacht van het kind bepalen. Meisjes hebben XX en jongens XY. De moeder geeft dus sowieso een X, de vader een X of een Y. De vader is dus bepalend voor het geslacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn endophenotypes?

A

Dit zijn fenotypen die niet observeerbare aspecten beïnvloeden, deze hebben invloed op het gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn regulator genen?

A

Deze bepalen hoe lang een gen actief of niet actief is. Als een gen actief wordt of niet actief wordt gemaakt is dit het resultaat van een kettingreactie onder genen. Externe factoren kunnen dit beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het polygenic inheritance pattern?

A

Dit is het patroon dat meerdere verschillende genen bijdragen aan de uitkomst van het fenotype.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is phenylketonurie (PKU)

A

Dit is een stoornis waarbij kinderen intellectuele problemen krijgen wanneer ze teveel fenylalanine in hun lichaam hebben. Een dieet (omgeving) kan hierbij helpen en de intellectuele problemen (fenotype) laten verdwijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe verhoud kind fenotype-kind omgeving zich met elkaar?

A

Het fenotype kan ervoor zorgen dat het kind een bepaalde omgeving op gaat zoeken. Een kind kan bijvoorbeeld van lezen houden en daardoor meer boeken gaat zoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat onderzoekt de epigenetica?

A

De relatie tussen de omgeving en het genotype.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een ontdekking van de epigenetica?

A

Bepaalde mechanisme kunnen onder invloed van de omgeving, het functioneren van genen zodanig beïnvloeden, dat er stabiele veranderingen ontstaan in hun expressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar houd behavior genetics zich mee bezig?

A

Hoe variatie in gedrag en ontwikkeling te wijten is aan een combinatie van genetische en omgevingsfactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doen ze bij familieonderzoeken?

A

Er wordt gekeken naar of het fenotype gecorreleerd is met de mate waarin mensen verwant zijn. Ze vergelijken mensen die meer verwant zijn met elkaar dan anderen en een omgeving delen of niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat vergelijken ze bij tweelingstudies?

A

Monozygote en heterozygote tweelingen. Als ze samen zijn grootgebracht wordt hun omgeving hetzelfde beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het doel van adoptiestudies?

A

Invloed van genen vs omgeving.

20
Q

Wat is heritability?

A

Een statistische schatting van hoeveel de gemeten variantie van een fenotypische karakteristiek te wijten is aan genetische verschillen tussen individuen in een bepaalde populatie.

21
Q

Wat onderzoekt de moculaire genetica?

A

Dit veld onderzoekt specifieke DNA-segmenten om mechanismen te identificeren die genen en gedrag met elkaar relateren. De meeste zijn polygenetisch.

22
Q

Wat zijn neuronen?

A

Dit zijn de cellen die gespecialiseerd zijn voor het sturen en ontvangen van informatie in de hersenen en met de rest van het lichaam. Deze cellen vormen de grijze stof in de hersenen.

23
Q

Wat is het cellichaam van neuronen?

A

Dit is een component die het biologische materiaal bevat wat het neuron functionerende houdt.

24
Q

Wat zijn dendrieten?

A

Dit zijn neurale vezels die input ontvangen van andere cellen en naar de cellichamen toe geleiden in de vorm van elektrische pulsen.

25
Wat zijn axonen?
Dit zijn neurale vezels die elektrische signalen weg geleiden van het cellichaam naar verbindingen met andere neuronen.
26
Wat zijn synapsen?
microscopische kleine knooppunten tussen de axon terminal van de ene neuron en de vertakte dendrieten of cellichamen van een ander neuron.
27
Wat zijn glaicellen?
Dit zijn cellen in het brein die een verscheidenheid aan cruciale ondersteuning biedt. Bijvoorbeeld het transport van neuronen.
28
Wat zijn myelineschede?
Een vette laag rondom bepaalde axonen in het lichaam die helpt om informatie sneller en efficiënter over te dragen.
29
Wat is de cerebrale cortex?
Dit omvat 80% van het brein en wordt ook wel de 'grijze stof' genoemd.
30
Wat is het corpus callosum?
Dit is een dicht kanaal bestaande uit zenuwvezels die communicatie tussen de twee hemisferen mogelijk maakt.
31
Wat is cerebrale lateralisatie?
De specialisatie van de hemisferen in verschillende wijzen van verwerking.
32
Wat is de functie van de frontale kwab?
Plannen, werkgeheugen, cognitieve controle.
33
Wat is de functie van de pariëtale kwab?
Spatiële verwerking en integratie sensorische informatie. Ezelsbruggetje: beide ë!
34
Wat is de functie van de occipitale kwab?
Visuele informatieverwerking. Ezelsbruggetje: OV!
35
Wat is de functie van de Temporale kwab?
Spraak, taal, muziek, emotionele informatie. Ezelsbruggetje: T = Theater = emotie, muziek, spraak.
36
Wat zijn associatiegebieden?
Gebieden die informatie van meerdere sensorische systemen verwerken en integreren.
37
Wat is neurogenese?
Een proces waarbij neuronen vermeerderen door celdeling. Ook wel de geboorte van neuronen. Dit is vooral in de prenatale fase.
38
Hoe gaat het proces van specialisatie?
Neuronen verplaatsen zich eerst naar specifieke hersengebieden met behulp van gliacellen. Eenmaal daar aangekomen ontwikkelen neuronen een axon en groeien ze een vertakking aan dendrieten.
39
Wat is arborization?
Een enorme toename in de grootte en complexiteit van de vertakte dendrieten.
40
Wat is synaptogenese?
Het proces van het vormen van synapsen met andere neuronen.
41
Wat is synaptic pruning?
Dit is het proces waarbij het grote overschot aan synapsen geëlimineerd worden wanneer ze weinig of niet gebruikt worden.
42
Welke stoornissen hebben Atypische patronen van synaptic pruning?
Autisme en schizofrenie.
43
Wat is plasticiteit?
Het feit dat hersenen kunnen veranderen onder invloed van ervaringen.
44
Wat is experience-expectant plasticity?
Dit is de rol van ervaringen in het ontwikkelen van het brein. Elk organisme heeft na de geboorte specifieke ervaringen (zien van gezichten en het horen van stemmen) en hier word het brein op aangepast.
45
Wat is de experience-dependent plasticity?
Het proces waarbij neurale verbindingen worden gecreëerd en gereorganiseerd gedurende het leven, als een functie van de ervaringen van een individu.