W3: De ontwikkeling van ideeën Flashcards

(34 cards)

1
Q

Wat zijn concepten?

A

Dit zijn algemene ideeën die objecten, gebeurtenissen, eigenschappen of relaties organiseren, op basis van similariteit. Denk hierbij aan ‘fruit’ of ‘kleur’. Er zijn oneindig veel concepten, omdat er oneindig veel overeenkomsten te maken zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar zijn concepten handig voor?

A

Concepten helpen ons om de wereld om ons heen te begrijpen, doordat ze ervoor zorgen dat we onze kennis van eerdere ervaringen kunnen generaliseren. Ze geven ook aan hoe we emotioneel gezien moeten reageren op nieuwe situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke twee groepen concepten heb je?

A

1: wordt gebruikt om objecten, levende wezens en hun kenmerken te categoriseren.
2: wordt gebruik om tijd, ruimte, aantallen en causaliteit te categoriseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn vier thema’s die een rol spelen bij de conceptuele ontwikkeling?

A
  • Nature vs nurture: concepten geven de interactie weer.
  • Het actieve kind: concepten geven pogingen tot begrijpen weer.
  • Hoe verandering plaatsvindt: hoe worden concepten gevormd.
  • Socioculturele context: concepten worden beïnvloed door de maatschappij.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In welke drie brede categorieën delen kinderen in eerste instantie hun concepten in?

A

1: concepten die van toepassing op alles kunnen zijn (kleur)
2: concepten die alleen van toepassing zijn op levende dingen (ademen)
3: concepten die alleen op toepassing zijn van mensen (winkelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn categorie hiërachieën?

A

Hierbij wordt een categorie georganiseerd aan de hand van set-subset relaties, bijvoorbeeld poedel valt binnen de subset hond, en hond binnen de set dier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is perceptuele categorisatie?

A

Dit is het categoriseren van objecten op basis van overeenkomsten in uiterlijk, zoals kleur of poten. De focus ligt hierbij vaak op een onderdeel in plaat van het geheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer beginnen kinderen te categoriseren op gehele objecten in plaats van een aspect van een object.

A

Dit gebeurt in het tweede levensjaar. Dit is nuttig omdat je op basis van de vorm als kan voorspellen wat een object is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de drie niveaus van de categorie hiërachieën?

A

1: superordinate level: super breed (‘dier’ in dier/hond/poedel)
2: basic level: tussenliggende niveau (‘hond’ in dier/hond/poedel)
3: subordinate level: het meest specifieke niveau (‘poedel’ in dier/hond/poedel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom is begrip van causaliteit belangrijk voor het vormen van andere categorieën?

A

In een onderzoek onthielden kinderen de omschrijving van fictieve dieren beter, wanneer daarbij werd verteld waarom de dieren specifieke kenmerken hadden (bijvoorbeeld klauwen om te vechten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is naïeve psychologie?

A

Dit is dat iedereen zichzelf en andere mensen op een basaal niveau begrijpt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Uit welke drie concepten bestaat naïeve psychologie?

A

Verlangens, overtuigingen en handelingen. Wanneer we nadenken over waarom iemand iets doet, passen we de drie concepten toe op de ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de drie belangrijke kenmerken van de concepten van de naïeve psychologie?

A
  • Ze hebben betrekking op onzichtbare mentale staten.
  • Ze zijn aan elkaar gerelateerd door oorzaak-gevolgrelaties.
  • Ze ontwikkelen zich al vroeg in het leven.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat word er bedoeld met impliciet zelfbewustzijn?

A

Dit verwijst naar het begrip dat ze los staan van andere mensen en zelf kunnen handelen op een manier waarmee ze doelen kunnen behalen. Hier worden ze mee geboren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk soort bewustzijn heeft te maken met dat je bijvoorbeeld een goede indruk wilt maken?

A

Dit heeft te maken met het expliciete bewustzijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer leren kinderen dat dingen intenties hebben?

A

Dit gebeurt al jong, ze zijn bijvoorbeeld verbaast als iemand een andere voorwerp pakt dan ze verwacht hadden. En kunnen (zoals in het experiment met helpen op de heuvel) al het verschil tussen goede en slechte intenties onderscheiden, maar hier denken kinderen dat levenloze dingen ook intenties hebben.

17
Q

Maken kinderen ook onderscheid tussen mensen?

A

Ja, ze maken bijvoorbeeld onderscheid tussen mensen die hun taal spreken of een andere taal spreken. Of een ‘aardig’ of ‘gemeen’ is.

18
Q

Wat ontstaat in het tweede jaar?

A

Gevoel van ‘zelf’, gedeelde aandacht en intersubjectiviteit (wederzijds begrip in een gesprek met anderen).

19
Q

Wat is de theory of mind?

A

Dit is het begrip hoe verlangens, intenties, overtuigingen, emoties (etc) het gedrag beïnvloeden. Dit ontstaat rond het einde van het eerste jaar en is goed ontwikkelt bij 2 jaar oud. Rond 3 jaar ontstaat het begrip tussen overtuigingen en handelingen.

20
Q

Wat is False-belief problems?

A

Hierbij wordt getest of het kind begrijpt dat iemand zal handelen op basis van zijn/haar eigen overtuigingen, zelfs wanneer het kind weet dat deze overtuigingen niet correct zijn. Dit ontwikkelt zich rond het 3e en 5e jaar.

21
Q

Wat is een voorbeeld van een false-belief problem?

A

Een kind wordt gevraagd wat er in een doos zit waar ‘skittles’ op staat. Het kind zegt “skittles”, maar wanneer de doos open gaat, zitten er potloden in. Als er vervolgens word gevraagd wat het kind denk dat zijn vriendje denkt dat er in de doos zit, zegt hij “potloden”. Ze snappen nog niet dat wat het vriendje reageert gebaseerd is op wat hij weet, niet wat het kind zelf al weet.

22
Q

Wat is de theory of mind module?

A

De nativisten stellen dat je bent geboren met een speciaal hersenmechanisme dat gericht is op het begrijpen van anderen. Afwijkende hersenstructuren zouden verklaren waarom kinderen met autisme zich moeilijker kunnen verplaatsen in anderen.

23
Q

Wat leren kinderen o.a. door middel van spel?

A

Ze leren over het denken van andere mensen en veel aspecten van de wereld.

24
Q

Wat is pretend play?

A

Hierbij doen kinderen alsof ze in een andere situatie zijn dan ze eigenlijk zijn, waardoor ze nieuwe symbolische relaties creëren. Dit ontstaat vaak door interacties tussen kinderen en ouders. Het kan ook helpen om een beter begrip te krijgen van de sociale wereld, omdat je tijdens dit spel je moet houden aan je rol/de regels.

25
Wat is object substitutie?
Hierbij gebruiken kinderen objecten als iets dat ze niet zijn.
26
Wat is sociodramatisch spel?
Situaties zoals kind bij de dokter of thee drinken nagespeeld worden. Dit spel is vaak complexer wanneer het met een ouder of een broer of zus gespeeld wordt dan met een leeftijdsgenoot. Omdat daarbij scaffolding plaats vindt.
27
Wanneer je aan een kind zou vragen waarom de eerste aap is ontstaan, wat zou het antwoorden?
"Omdat de dierentuin er eentje nodig had", kinderen denken namelijk in het begin dat alles een specifiek doel heeft voor mensen. Ze beschrijven levende wezens dus als wat voor nut ze hebben voor mensen.
28
Waarom weten kinderen niet goed of planten leven of niet?
Dit komt omdat planten niet bewegen, en voor kinderen valt dit binnen het concept van levende wezens.
29
Wat weten kinderen al over erfelijkheid?
Ze weten al dat fysieke kenmerken aan kinderen worden doorgegeven door hun ouders. Als ze wat ouder zijn snappen ze ook dat sommige dingen van de ontwikkeling door de genen komt en niet door de omgeving. Maar niet alles klopt nog, zo denken ze dat de moeder de fysieke eigenschappen bepaald.
30
Wat is essentialisme?
Het idee dat levende wezens een essentie in zich hebben dat hun maakt wat ze zijn. Puppy's hebben bijvoorbeeld 'hondigheid' in zich. Deze essentie zorgen ervoor dat alle honden gelijk zijn aan elkaar. Het zorgt bijvoorbeeld voor blaffen en geaaid willen worden.
31
Wat weten kleuters al over groei?
Ze snappen dat groei een product is van interne processen. Ze snappen dat levende dingen alleen van klein naar groot gaan. Maar dat levenloze dingen zowel kleiner als groter kunnen worden.
32
Wat weten kinderen al over ziekte?
Ze weten dat ziekte kan ontstaan door ziekteverwekkers zoals bacteriën. Ook weten ze dat levende wezens zich door interne processen weer kunnen herstellen.
33
Wat is de biologische module volgens de nativisten?
Dit is een hersengebied dat hen helpt om snel over levende dingen te leren.
34
Welke argumenten gebruiken nativisten voor hun biologische module?
- Voor evolutie was het belangrijk om snel te leren over planten en dieren. - Kinderen zijn gefascineerd door planten en dieren. - Kinderen structureren informatie over dieren en planten overal op dezelfde manier.