Weefselsoorten Flashcards

(94 cards)

1
Q

Welke vier soorten eenlagig epitheelweefsel zijn er?

A
  1. plaveiselepitheel
  2. kubisch epitheel
  3. cilindrisch epitheel
  4. trilhaarepitheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Epitheelweefsel:

  • Eenlagig / meerlagig?
  • Waar in het lichaam?
A
  • Eenlagig.
  • Nieren, longblaasjes en endotheel (binnenwand) van de bloedvaten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kubisch epitheel:

  • Eenlagig / meerlagig?
  • Waar in het lichaam?
A
  • Eenlagig.
  • Bekleding klierbuizen: klieren, eierstokken, nierkanaaltjes.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cilindrisch epitheel:

  • Eenlagig / meerlagig?
  • Waar in het lichaam?
A
  • Eenlagig.
  • Bekleding binnenzijde maagdarmkanaal, dunne darm, galblaas en de baarmoeder.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Trilhaarapitheel:

  • Eenlagig / meerlagig?
  • Waar in het lichaam?
A
  • Eenlagig.
  • Luchtwegen, ademhalingswegen, eileiders en het middenoor.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie trilhaarepitheel?

A

Door middel van haar slijmlaag alle stofjes en vuiltjes via de trilharen wegwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de functie cilindrisch epitheel?

A

Actief opnemen van stoffen, eventueel het bewerken ervan binnen in de cel en vervolgens doorgeven aan het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie kubisch epitheel?

A

Afgifte van bepaalde producten zoals slijm- of klierproducten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de functie van plaveiselepitheel?

A

Passieve uitwisseling van stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Epi =

A

Buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Endo =

A

Binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Endocriene klieren:

  • Waaraan geven ze af?
  • Wel / geen afvoerbuisje?
  • Voorbeeld.
A
  • Klierproduct wordt afgegeven aan het bloed.
  • Geen afvoerbuisje.
  • Schildklier, bijnieren - het zijn hormoonklieren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Exocriene klieren:

  • Waaraan geven ze af?
  • Wel / geen afvoerbuisje?
  • Voorbeeld.
A
  • Klierproduct gaat naar oppervlakte.
  • Wel een afvoerbuisje.
  • Talgklieren, zweetklieren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Endo-exocriene klieren:

  • Waaraan geven ze af?
  • Voorbeeld.
A
  • Geven af aan bloed en oppervlakte met en zonder afvoerbuis.
  • Alvleesklier, geslachtsklier.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 5 soorten meerlagig epitheelweefsel zijn er?

A
  1. verhoornend plaveiselepitheel
  2. niet-verhoornend plaveiselepitheel
  3. overgangsepitheel
  4. endotheel
  5. mesotheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verhoornend plaveiselepitheel:

  • Waar?
  • Afdekkend / beschermend / beide?
A
  • In de opperhuid.
  • Zowel afdekkend als beschermend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Niet-verhoornend plaveiselepitheel:

  • Afdekkend / beschermend / beide?
  • Functie?
A
  • Zowel afdekkend als beschermend.
  • Scheidt slijm.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Overgangsepitheel:

  • Waar?
  • Kenmerk.
A
  • Urineblaas.
  • Elastisch.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Endotheel:

  • Waar?
  • Functie?
A
  • Binnenbekleding van hart- en bloedvaten.
  • Voorkomen van beschadiging van bewegende organen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Mesotheel:

  • Waar?
  • Functie?
A
  • Bekleedt inwendige holten die met vocht gevuld zijn.
  • Voorkomen van beschadiging inwendige organen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke 4 groepen weefsels zijn er?

A
  1. epitheelweefsel
  2. bindweefsel
  3. spierweefsel
  4. zenuwweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke vormen van afscheidend epitheel zijn er? (3)

A
  1. buisvormig
  2. zakvormig
  3. trosvormig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn buisvormige klieren? (4)

A
  • zweetklieren
  • darmsapklieren
  • maagsapklieren
  • nieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn zak- of trosvormige klieren? (4)

A
  • speekselklieren
  • talgklieren
  • alvleesklier
  • melkklieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat zijn secreten? Voorbeeld.
Klieren met een afvoerbuis die werkstoffen afscheiden. Bijvoorbeeld spijsverteringssappen
26
Wat zijn excreten? Voorbeeld.
Klieren met een afvoerbuis die afvalstoffen uitscheiden. Bijvoorbeeld de zweetklieren.
27
Wat zijn increten. Voorbeeld.
Klieren zonder afvoerbuis die hun product rechtstreeks afgeven aan het bloed. Bijvoorbeeld de hormoonklieren.
28
**Eccriene klieren:** * Wijze van afscheiding. * Voorbeelden (2)
* Scheiden stoffen af die in de kliercel worden gemaakt * kleine zweetklier, speekselklier
29
**Apocriene klieren:** * Wijze van afscheiding. * Voorbeelden (2)
* scheiden stoffen af waarbij een deel van de cel wordt afgescheiden * grote zweetklieren in de oksel, oorsmeerklieren
30
**Holocriene klieren:** * Wijze van afscheiding. * Voorbeeld (1)
* scheiden stoffen af waarbij de hele cel verloren gaat * talgklier
31
5 soorten bind- en steunweefsel:
1. Bindweefsel 2. Vetweefsel 3. Kraakbeenweefsel 4. Beenweefsel 5. Bloed
32
Cyt =
Cel
33
Blasten =
Aanmaak van weefsel
34
Clasten =
Afbraak van weefsel
35
Noem 3 soorten **bindweefsel**. (vezels)
1. Collagene vezels 2. Elastische vezels 3. Reticuline vezels
36
**Collagene vezels**. * Kenmerken (3) * Waar?
* buigzaam, stevig, grote trekkracht * pezen
37
**Elastische vezels:** * Kenmerken (4) * Waar?
* dun, rekbaar, geven steun en beweegbaarheid, elasticiteit * stembanden, wanden van bloedvaten.
38
**Reticuline vezels:** * Kenmerk (1) * Waar? * Functie?
* Lijken op collagene vezels, maar zijn dunner en fijner van structuur. * Verbinding tussen organen, bloed, rood beenmerg. * Functie bij de aanmaak en afbraak van bloedcellen.
39
**Losmazig bindweefsel:** * Structuur * Functie
* Combinatie van collagene en elastische vezels die kriskras door elkaar liggen. * Opvulling tussen organen.
40
**Vast bindweefsel:** * Structuur? * Waar?
* Veel collagene vezels die samen bundels vormen. * Pezen, banden, spieren.
41
**Dicht bindweefsel:** * Structuur? * Waar?
* Vorm tussen losmazig en vast bindweefsel, dikker en sterker dan losmazig. * Banden van gewrichten, beenvlies, kapsel om organen heen.
42
**Lymfoïde weefsel** \> lymfeknopen en lymfeklieren: * Functie? * Bestaat uit welk weefsel?
* Behoedt het lichaam tegen een invasie van micro-organismen via het spijsverteringskanaal. * Reticulair bindweefsel.
43
**Fibrilair bindweefsel:** * Structuur.
* Collageengroepjes die zich verenigen tot grotere vezels waardoor een spiraalvormige structuur ontstaat. (netwerkstructuur)
44
**Bindweefsel van de organen:** * Structuur * Functie
* Losmazig bindweefsel. * Steunende en verzorgende functie, beschermt organen en bepaalt hun vorm.
45
**Reticulair bindweefsel:** * Structuur * Functie.
* Losmazige structuur, veel reticuline vezels. * Vorming van bloedcellen.
46
**Vetweefsel:** * Structuur * Functie (3)
* Losmazig. * Opslag, steun en isolatie.
47
Chondro =
Kraakbeen
48
Drie soorten **kraakbeen**:
1. Hyaline kraakbeen (glasachtig) 2. Elastisch kraakbeen 3. Vezelig kraakbeen
49
Functies van kraakbeen (4)
1. ondersteunend 2. verbindend 3. schokopvangend 4. bekledend
50
Chondroblasten =
Aanmaak van nieuw kraakbeen
51
Chondroclasten =
Afbraak van nieuw kraakbeen
52
**Hyaline / glasachtig kraakbeen:** * Wat voor vezels? * Waar?
* Collagene vezels. * Bedekt gewrichtsvlakken, ribben, borstbeen, luchtpijpringen.
53
**Elastisch kraakbeen:** * Wat voor vezels? * Waar?
* Elastische vezels. * Neus, oor, strottenhoofd.
54
**Vezelig kraakbeen:** * Wat voor vezels? * Waar?
* Zeer veel collagene vezels. * Tussenwervelschijven, symfyse (verbinding tussen schaambeenderen).
55
**Vetweefsel:** * Type weefsel * Functie (3)
* Losmazig. * Opslag, steun en isolatie.
56
Welke type weefsel is beenweefsel?
Steunweefsel
57
Functies van **beenweefsel** (5)
1. steun 2. bescherming 3. bloedvorming 4. aanhechtingsplaats 5. lengte- en diktegroei bot
58
Osteo =
Been
59
Osteocyten =
Beencellen
60
Chondrocyten =
Kraakbeencellen
61
Osteoblasten =
Aanmaak van beencellen
62
Osteoclasten =
Afbraak van beencellen
63
Fibro =
Bindweefsel
64
Fibrocyten =
Bindweefselcellen
65
Fibroblasten =
Aanmaak van bindweefsel
66
Fibroclasten =
Afbraak van bindweefsel
67
**Beenweefsel:** * Kenmerken van het weefsel (2) * Eigenschappen (2)
* Hard en stevig weefsel. * Stevigheid en buigzaamheid.
68
Twee soorten bouw van **beenweefsel:**
* Compact / substancia compacta * Sponsachtig / substancia spongiosa
69
Waaruit bestaat bot / been? (3)
1. osteocyten 2. tussencelstof opgebouwd uit kalkzouten voor stevigheid 3. tussencelstof opgebouwd uit collagene vezels voor buigzaamheid
70
Welk type weefsel is vloeibaar weefsel (bloed en lymfe)
Steunweefsel
71
Leuko =
Bloed
72
Leukocyten =
Bloedcellen
73
Waaruit bestaat bloed? (7)
1. 90% water 2. zouten 3. hormonen 4. voedingsstoffen 5. vitaminen 6. afvalstoffen 7. stollingseiwitten
74
Zenuwcel =
Neuron
75
3 functies van **zenuwcellen**:
1. opvangen van prikkels / impulsen 2. verwerken van prikkels / impulsen 3. afgeven van prikkels / impulsen
76
**Dendriet:** * Soort cellen? * Functie?
* Korte uitloper(s) van de zenuwcel. * Sensorische cellen, vervoeren van prikkels naar de cel toe.
77
**Neurieten / axonen:** * Soort cellen? * Functie?
* Lange uitloper van de cel. * Motorische cellen, vervoeren van prikkels naar doelorgaan.
78
**Myeline schede / schede van Schwann =**
Isolatiemantel rondom de meest lange neurieten.
79
**Motorisch eindboompje / -plaatje:**
Waar de prikkel van de zenuw wordt overgebracht om een beweging tot stand te brengen.
80
Bouw van een zenuwcel:
Cellichaam met een kern.
81
**Motorische zenuwen / cellen:** animaal en autonoom (/vegetatief)
* animale baan * beweging tot stand brengen * bewuste acties * autonome / vegetatieve baan * orgaanfunctie * onbewuste acties
82
**Sensibele zenuwbanen:** * Functies? * Waar?
* Doorgeven van prikkels of impulsen. * Verbinding tussen sensoren en het centrale zenuwstelsel. * Gezichts-, gehoor-, reuk- en smaakzintuig.
83
**Gemengde zenuwbaan:** * Welke prikkels worden doorgegeven?
* Zowel motorische als sensibele prikkels.
84
**Zenuwstelsel:** * Welke twee soorten orgaan functies zijn er?
1. sympathisch 2. parasympathisch
85
Myo =
Spier
86
Spiercel =
Myocyt
87
Wat zijn **myofibrillen** / spierfibrillen?
Kleine, dunne eiwitrijke vezeltjes in de spiercel.
88
Wat is **spiercelplasma / sarcoplasma**?
Plasma in de spiercel, tussen spierfibrillen en sarcolemma.
89
Wat is het **sarcolemma**?
Celmembraan van een spiercel.
90
Wat is een **spierbundel**?
Een spier is opgebouwd uit een aantal spoelvormige bundels.
91
Wat is de **spierbuik**?
Het dikke midden van een spierbundel.
92
Wat is de **spierschede / spierfascie**?
Vlies van fibrilair bindweefsel dat de spier bij elkaar houdt.
93
Noem 3 soorten spierweefsel:
1. dwarsgestreept spierweefsel 2. glad spierweefsel 3. hartspierweefsel
94
Wat is de functie van spierweefsel?
Contraheren / samentrekken.