week 1 Flashcards

(124 cards)

1
Q

Transport van bloed ten behoeve van:

A
  1. Stofwisseling
  2. communicatie tussen delen van het lichaam
  3. Bij ontsteking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Opbouw vaten

A
  • Tunica intima
  • Tunica media
  • Tunica externa/adventitia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Arteriosclerose

A

Verharding van de vaatwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat tonen hoge ST-elevaties in een ECG?

A

Ernstige acute myocardischemie

> Veel I- en T-troponine in het bloed; deze markers tonen myocardschade aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoeveel procent van het totale zuurstof wordt gebruikt door de nieren?

A

25%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 3 dingen waar een enorme samenhang tussen is

A

Circulatie, ventilatie en nierfunctie bij het in stand houden van het milieu interieur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Transport van bloed en lymfe vindt plaats ten behoeve van:

A
  • Stofwisseling (zuurstof en voedingsstoffen)
  • Communicatie tussen delen van het lichaam (hormonen)
  • Bestrijding ontsteking (oa. witte bloedcellen, antilichamen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke organen krijgen in rust vooral veel bloed?

A

Vooral de verteringsorganen en de nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Vaattypen circulatie, begin bij het hart

A

Uit het hart treden elastische arteriën. Deze gaan over in musculeuze arteriën. Deze worden vervolgens kleine arteriën, arteriolen en daarna capillairen.
De capillairen gaan via de postcapillaire venulen over in musculeuze venulen en in middelgrote en grote venen. De grote venen komen uit in het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tunica intima

A

Endotheelcellen, een subendotheliale laag (soms met gladde spiercellen en vezels) en een lamina elastica interna (gefenestreerd: gaten voor het uittreden van bijvoorbeeld witte bloedcellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Functies endotheelcellen

A
  • Stolling
    • De glycocalix vormen een laag die trombose tegengaat
    • In het cytoplasma zitten Weibel Palade bodies (stollingsfactor); bij beschadiging van een bloedvat kan onder invloed van deze factor trombose (bloedstolling) ontstaan
  • Extracellulaire matrix produceren (subendotheliale laag)
  • Regulatie van ontsteking (cytokines) en hormonen
    • Bij ontsteking ontstaan op het endotheel ankers voor witte bloedcellen, zodat de witte bloedcellen op locatie blijven. Endotheelcellen produceren interleukines en P-selectine
    • Inactivatie van hormonen en andere stoffen
  • Modulatie van bloeddruk
    • Vasoconstrictors: endotheline, ACE
    • Vasodilatoren: NO
    • Vaso-actieve stoffen regelen de bloedflow/druk
  • Endotheelcellen produceren groeifactoren waaronder VEGF en angiopoietines. Deze stoffen produceren onder andere angiogenese.
  • Oxidatie van lipides
    • Lipolyse van lipoproteïnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Tunica media

A

Vormt de tussenlaag. Een hele dunne laag en bevat meestal gladde spiercellen. In deze laag zitten ook elastische en collagene vezels in wisselende hoeveelheden om druk op te vangen. De tunica media bevat geen fibroblasten, de extracellulaire vezels zijn afkomstig van gladde spiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bevat de tunica media fibroblasten

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Tunica adventitia

A

Bestaat uit losmazig bindweefsel. Bestaat vooral uit een longitudinale rangschikking van collagene vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vasa vasorum

A

Bloedvaten die de vaten zelf van bloed voorzien en bevinden zich in de tunica adventitia (bovenop de vaten)
Ze komen met name voor op grote vaten en zijn nodig voor de stofwisseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Macrocirculatie

A

Arteriën en venen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Microcirculatie

A

Arteriolen, capillairen en venulen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Drie typen arteriën

A
1. Elastische arteriën
 > Grote arteriën zoals de aorta
2. Musculeuze arteriën
 > Middelgrote arteriën, meeste benoemde arteriën in het lichaam
3. Arteriolen
 > Tunica media is 1-3 spierlagen dik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Nervi vascularis

A

Betrokken bij vasoconstrictie en dilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Capillairen

A

4-10 micrometer in diameter, gemiddelde lengte van slechts 50 micrometer.
Vormen 90% van de vasculatuur in het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Alternatieve microvasculaire pathways

A
  1. Arterioveneuze shunt
    > bloed wordt via sphincters uit de capillairen gehouden en stroomt direct vanuit de arteriole naar de venule.
  2. Veneus portaal systeem
    > Er zijn tusssen arterie en venen twee vaatbedden van capillairen aanwezig: één in de spijsverteringsorganen en één in de lever
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Soorten capillairen

A
  • Continue capillairen > zijn volledig gesloten
  • Gefenestreerde capillairen > capillairen met dunnere gedeelten
  • Sinusoïdale capillairen > capillairen met gaatjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Interactie tussen bloed en weefsel is op plaatsen in de circulatie mogelijk

A
  1. In de capillairen en postcapillaire venulen
  2. Transport van vloeistof met metabolieten, hormonen etc. vindt plaats over de wand van de capillairen
  3. Uittreding van cellen vindt plaats over de wand van de postcapillaire venulen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Kenmerken van venen

A
  • Lage druk
  • De meesten zijn middelgroot
  • Gelegen naast arteriën
  • Hebben een dunne tunica intima
  • De tunica media bestaat uit kleine bundels gladde spiercellen vermengd met reticuline en elastine vezels
  • De bloedstroom afhankelijk van:
    > De gladde spiercel contractie in de vaatwand
    > De kleppen in de venen in combinatie met de arteriële pomp en spierpomp, de adempomp en de hartpomp
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Kenmerken lymfevaten
- Dunwanding - Voeren overtollig vocht uit weefsel af - Lymfecapillairen: > Incomplete basale lamina > Worden open gehouden door elastine vezels die ze met omgevende structuren verbinden - Lymfeklieren - Lymfevaten - Doorstroming is afhankelijk van gladde spiercellen en kleppen - Eindigen in ductus thoracicus en rechter ductus lymfaticus voordat ze in het bloed uitmonden - Histologisch niet te onderscheiden van venen
26
Lagen van de hartwand
- Endocard - Myocard - Epicard
27
Endocard
- Homoloog aan de tunica intima - Endotheel - Bindweefsel met elastische vezels - Subendocardiale laag: losmazig bindweefsel met bloedvaten, zenuwen, Purkinje vezels (prikkelgeleidend systeem)
28
Myocard
- Hartspierweefsel | - Capillairen
29
Epicard
- Homoloog aan de tunica adventitia - Viscerale blad van het hart (hartzakje) - Mesotheel - Subepicardiale laag: losmazig bindweefsel met coronairvaten, zenuwen, ganglia en vetweefsel
30
Functies cardiale skelet
Naast verankering van hartkleppen biedt het cardiale skelet ook een insertie voor de hartspier en een elektrische isolatie
31
Geleidingssysteem
Het geleidingssysteem van het hart bestaat uit de sinoatriale knoop, de atrioventriculaire knoop, de atrioventriculaire bundel (bundel van his), linker en rechter bundeltak en de Purkinje vezels
32
Artherosclerose
Artherosclerose is een proces waarbij vet aan de endotheellaag van het bloedvat ophoopt. Door deze ophoping gaat de anti-trombogene werking van de endotheelcellen verloren en ontstaan bloedpropjes aan de plaque
33
Wat veroorzaakt artherosclerose?
Artherosclerose zorgt voor verstijving van de vaatwand en kan uiteindelijk leiden tot dissectie, ruptuur, aneurysma en een hartinfarct
34
Belangrijkste risicofactoren artherosclerose
- Genetisch - Leeftijd - Geslacht (M>F tot menopauze) - Hyperlipidemie > te hoog cholesterolgehalte - Hypertensie - Roken - Diabetes Mellitus - Ontsteking
35
Aneurysma
Ontstaat als gevolg van een verslapping van de vaatwand. Het bloed hoopt op in de holten en stolt daar als gevolg van de kapotte endotheellaag. Bij een aneurysma is er een risico op dissectie of ruptuur
36
Risicofactoren aneurysma
- Artherosclerose - Hypertensie - Bindweefselziekten, met name thoracaal
37
Dissectie
Een lekkage in de wand van een bloedvat, waardoor het bloed tussen de lagen van de wand lekt
38
Risicofactoren dissectie
- Hypertensie - Bindweefselziekten - Geslacht (tijdens zwangerschap; oorzaak onbekend)
39
Door welke iongradient wordt de rustmembraanpotentiaal vooral bepaald?
kalium
40
Wat is het effect van sluiten Kalium kanalen?
Depolarisatie > Evenwichtspotentiaal van kalium is erg laag, van natrium en calcium hoog. Wanneer de kaliumkanalen sluiten, gaat de membraanpotentiaal verder van de evenwichtspotentiaal van kalium vandaan want kalium doet niet meer mee
41
Waarvan is de evenwichtspotentiaal afhankelijk?
De ionconcentratie gradiënt en lading
42
Wat heb je nodig voor transport van ionen over membraan?
Transporteiwitten
43
Twee typen transporteiwitten
1. Kanaaleiwitten > Bij openen kunnen veel ionen tegelijk doorheen gaan 2. Carrier > Verandert steeds van vorm als het enkele moleculen opvangt aan de buitenkant
44
Paasief transport
Met de elektrochemische gradiënt mee, gedreven door de potentiële energie in deze gradiënt (downhill)
45
Membraan transport eiwitten
- Porie - Kanaal - Carrier - Pomp
46
Porie (transporteiwit)
Voorbeeld: connexon * langdurig open * diffusie van vele moleculen tegelijkertijd; weinig selectief * transport met gradient mee
47
Kanaal (transporteiwit)
Voorbeeld: Na-kanaal * twee toestanden: open en gesloten * indien open: diffusie van vele moleculen tegelijkertijd; ion-selectief * transport met gradient mee
48
Carrier (transporteiwit)
Voorbeeld: GLUT (Glucose transporter) * conformatie verandert beurtelings tijdens transport * diffusie van één of enkele moleculen tegelijkertijd; selectief * transport met gradient mee
49
Pomp (transporteiwit)
Voorbeeld: Na;K-ATPase * conformatie verandert beurtelings tijdens transport * transport van één of enkele moleculen tegelijkertijd; selectief * transport tegen gradient in, dus input van extra energie nodig
50
Evenwichtspotentiaal
“De potentiaal die je moet aanleggen over de membraan | om netto iontransport over de membraan tegen te houden”
51
Formule evenwichtspotentiaal
Ex = - (61.5/Z) x log ([X+]in/[X+]out)
52
Evenwichtspotentiaal kalium dichtbij membraanpotentiaal
Er staan meer kaliumkanalen open dan van natrium of calcium
53
delta mu
Verschil potentiële energie
54
Delta mu kleiner dan nul voor een ion
Het ion wil graag de cel in
55
Delta mu groter dan nul voor een ion
Het ion wil graag de cel uit
56
Delta mu = 0 voor een ion
Geen netto transport
57
Gebruikmaken van potentiele energie
Actiepotentiaal
58
Waarvoor zorgt natrium kalium pomp voor?
In stand houden gradiënt van kalium en natrium, 3 natrium tegenover 2 kalium > tegen gradiënt in
59
Wanneer stromen ionen door een open kanaal de cel in?
Delta mu kleiner is dan 0
60
Wat is de lading van de binnenkant van de cel in rust?
De binnenkant is een rust negatief geladen, de buitenkant positied
61
Rustmembraanpotentiaal
Als gevolg van het totale ladingsverschil tussen de intracellulaire en extracellulaire omgeving ontstaat een potentiaalverschil Vm = Vin-Vui
62
Twee manieren toevoegen energie voor actief transport
1. Direct: gedreven door ATP-hydrolyse 2. Indirect: gedreven door bijv: > Downhill symport van een ander ion/molecuul > Downhill antiport van een ander ion/molecuul
63
Drijvende kracht achter iontransport
Potentiële energie
64
Conformatieverandering natrium-kaliumpomp
Van binnenkant open naar buitenkant open (E1>E2)
65
Welke ionstroom is verantwoordelijk voor langdurige depolarisatie van de hartspier?
Calcium
66
Wat is het effect van digoxine op de membraanpotentiaal? (Remmen n/k-pomp)
Depolarisatie
67
Waarom heeft digoxine nauwelijks invloed op de mate waarop calcium door het calciumkanaal heen gaat?
Potentiële energie voor Ca-influx blijft heel groot
68
Wat is het effect van de parasympaticus op de pacemaker actiepotentiaal?
Minder vaak depolarisatie
69
Wat is het gevolg van verhoging van extracellulair kalium op de membraanpotentiaal?
Depolarisatie
70
P-top (ECG)
depolarisatie atria
71
QRS-complex (ECG)
Depolarisatie septum en ventrikels
72
R-top (ECG)
Depolarisatie ventriculaire hartspiercel
73
T-top (ECG)
Repolarisatie ventrikels, repolarisatie ventriculaire hartspiercellen
74
Verschillende actiepotentialen
Elk type cel in het hart heeft een eigen actiepotentiaal
75
Opbouw kanaaleiwitten
Een kanaaleiwit is opgebouwd uit 24 transmembraanhelices. Deze alfa-helices vormen vier setjes van zes helices, met middenin een voltagesensor. Deze is positief geladen en zal zich richting het negatief geladen gedeelte keren. Dat houdt in dat deze bij de rustmembraan richting de intracellulaire zijde staan en tijdens depolarisatie richting extracellulaire zijde
76
Hoe wordt sluiting van kanaaleiwitten in gang gezet?
De sluiting wordt in gang gezet door een los segmentje dat zich na een bepaalde tijd in het kanaal vastzet en zo doorgang verhindert
77
Hyperkalemie
Verhoging van extracellulaire kalium concentratie
78
Waardoor wordt de rustmembraanpotentiaal vooral bepaald?
Door de permeabiliteit van kalium en de ionenconcentratie van kalium
79
Rechtvaardigheid
Een van de vier medische ethische principes | > Rechtvaardigheid betreft gelijke gevallen gelijk behandelen en ongelijke gevallen ongelijk
80
Verdelende rechtvaardigheid
Heeft betrekking op gewilde goederen die schaars aanwezig zijn
81
Utilisme
Je handelt juist als je zoveel mogelijk geluk of welzijn voor een zo groot mogelijke groep teweeg brengt
82
Moderne interpretatie utilisme
Kosteneffectiviteit | > Zoveel mogelijk gezondheidswinst voor zoveel mogelijk patiënten tegen een zo laag mogelijke prijs
83
Waar houdt het utilisme eigenlijk geen rekening mee?
De mensen die het meest kwetsbaar zijn
84
Egalitarisme
Gelijkheid mits ongelijkheid ten goede komt van de meest benadeelden
85
Eerlijkheid
Iedereen die het aangaat is het eens met de regels op grond waarvan een verdeling gemaakt wordt
86
Geleidingsweefsel
Actiepotentiaal loopt op in de rustfase
87
Waarom is de geleidingssnelheid van de AV en SA knoop zo laag?
De SA en AV knoop zijn niet bedoeld voor het doorgeven van de prikkel, maar voor het veroorzaken van de prikkel
88
Iets om te onthouden
Een positief signaal in de richting van de positieve elektrode geeft een positieve uitslag
89
Hartas
De hartas is de richting van de depolarisatiegolf van het ventrikel in het frontale vlak
90
Wat is de hartas als zowel aVR als aVL positief zijn?
Normaal, kwadrantje rechtsonder
91
Afleiding II
60 graden
92
Afleiding I
0 graden
93
Afleiding III
120 graden
94
aVL
-30 graden
95
aVF
90 graden
96
aVR
-150 graden
97
Hoe lang duurt de depolarisatie van het hart? (ongeveer)
80 ms
98
Depolarisatie van het hart
1. Boezemcontractie wanneer de prikkel van SA naar AV knoop loopt 2. Depolarisatie van het septum (van links naar rechts) 3. Prikkel loopt richting apex 4. Linker en rechter ventrikel depolariseren 5. Basale deel van de laterale wand van de linker ventrikel depolariseert (dus de linker kamer depolariseert niet in een keer)
99
Waarom is de pacemaker functie van purkinjevezels minder belangrijk?
Purkinjevezels moeten prikkels geleiden
100
De parasympaticus zorgt voor een verlaagde hartfrequentie door:
- De depolarisatiedrempel te verhogen - Extra repolarisatie - Uitwisseling van ionen remmen
101
Hoe zijn myocardcellen met elkaar verbonden?
Via gap-junctions
102
Wat meet een ECG?
Een ECG meet het depolarisatiefront in de loop van de tijd
103
De richting van de vector bepaalt de uitslag
> Loopt de vector richting de positieve elektrode, dan geeft dit een positieve uitslag > De grote van de uitslag wordt groter naarmate de vector meer richting de elektrode loopt > Een vector loodrecht op de lijn van anode naar kathode geeft geen uitslag
104
Hartas
De richting van de totale depolarisatie van het hart in het frontale vlak
105
Bijzonderheid hartspier
- Continu in actie - Vezels in meerdere richtingen - Efficiënte pompfunctie
106
Waarom is de hartspier vertakt?
Zorgt ervoor dat hij zijn vorm beter houdt en veel sterker is
107
Waarmee zijn de myosine filamenten vastgezet aan de alfa-actine (Z-lijn)?
Titine
108
Cardiomyopathie
Ziekte van het hartcytoskelet of van het sarcomeer | > Kan ontstaan vanuit een mutatie bij elk eiwit
109
Elektromechanische koppeling
Het omzetten van een elektrisch signaal van de actiepotentialen in mechanische contractie
110
Actinefilament
Elk actinefilament wordt stevig gehouden door nebuline. Daarnaast zijn er troponines aanwezig op de actinefilamenten
111
Waaruit bestaat het troponine complex?
- Troponine C - Troponine I - Troponine T
112
Hypertrofe cardiomyopathie
Hartwand is verdikt, volume verkleind | > Wordt veroorzaakt door fouten in het myosine kopje of myosine binding hulpeiwit C
113
Gedilateerde cardiomyopathie
Hartwand is verdund, volume vergroot > Wordt veroorzaakt door fouten in desmosomen, dystrofine, desmines, myosine/actine, lamine A en C (eiwitten aan binnenkant kernmembraan koppelen met desmines)
114
Ca-binding aan troponine C
Calcium bindt aan troponine C, waardoor deze verandert. Het complex van tropomyosine verschuift, waardoor de myosinebindingsplaats op actine vrijkomt, zo kan de cross-bridge cycle tot stand komen
115
Ca-afgifte
De afgifte van calcium wordt geregeld door depolarisatie wat calciumkanalen activeert. Calcium stroomt vanuit de T-tubuli de cel in en bindt aan receptor, waardoor calcium wordt vrijgemaakt uit het sarcoplasmatisch reticulum. De natrium-calcium exchanger zorgt ook voor het doorgeven van calcium uit de T-tubuli
116
Relaxatie
Calcium wordt weer uit de cel gepompt door de natriumcalcium exchanger, ook wordt calcium weer opgeslagen in het sarcoplasmatisch reticulum
117
Wie heeft de term milieu intereur bedacht?
Claude Bernard | > Hij zei dat het milieu interieur constant moest zijn
118
Fysiologie
Studie van functie van levende organismen | > oftewel studie van levensprocessen
119
Hippocrates
- Niet schaden > Zelfhelende kracht van de natuur - Grondlegger van de westerse geneeskunde > Natuurlijke oorzaken van ziekten + belang van observatie - Humoraalpathologie- leer van de 4 lichaamsvochten Gezondheid: balans humoren + sterkte levenskracht
120
Leer van de 'temperamenten'
- Heetbloedig (bloed) - Cholerisch (gele gal) - Melancholiek (zwart gallig) - Flegmatiek (slijm)
121
Medische autoriteit tot aan de renaissance
Galenus
122
Galeense fysiologie van het bloed
- In de lever geproduceerd - Schommelende beweging door het lichaam - Gaat te gronde in de periferie (daarom moest je blijven eten, om steeds nieuw bloed te krijgen)
123
Invloeden op evenwichtstoestand volgens humoraal-pathologie
1. Res naturales: elementen, temperamenten, lichaamsvochten, lichaamsdelen en -functies 2. Res contra-naturales: Pathologisch afwijkende verschijnselen 3. Res non naturales: lucht, beweging/rust, slapen/wakker > belangrijkste aangrijpingspunt ter bevordering gezondheid
124
Wat is een normale hartas?
Tussen -30 en +90