Week 1 Flashcards

1
Q

Meerzijdige rechtshandeling

A

Meerdere partijen willen dat dezelfde rechtshandeling wordt verricht
- Overeenkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Publieksrechtelijke handelingen

A

Het nemen van eenzijdig bindende besluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Organieke wetten

A

Wetten die tot stand zijn gekomen in opdracht van de grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een eenzijdige binding?

A
  • Meeste besluiten van staats en bestuursrecht
  • De gelding van het besluit is niet afhankelijk van instemming van de andere partij
  • Overheden binden vaak ook zichzelf of andere overheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voorbeeld van meerzijdig besluit van overheden

A
  • Gemeentes die plekken uitwisselen voor asielzoekers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Indicatieve betekenis

A

Geeft een te verwachte ontwikkeling aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

5 overheidsbesluiten

A
  1. Verbindende voorschriften: materiële wetten -> alle inhoudelijke gedragsnormen die er zijn
  2. Beschikkingen
  3. Beleidsregels: geven aan op welke wijze een orgaan zijn beleid denkt te voeren en waaraan het beleid gebonden is
  4. Plannen die een binden effect bezitten: bestemmingsplan
  5. Vonnissen, arresten, uitspraken van geschilbeslechters (rechters of besturlijke instanties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Formeel recht

A

Alle regels die betrekking hebben op de handhaving van dat materiële recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Materieel recht

A

Alle inhoudelijke gedragsnormen die er zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Publieksrecht

A
  • Rechtsbetrekkingen tussen burgers enerzijds en overheidsinstanties anderzijds
  • Geschillen over overheidsinstanties onderling vallen ook onder publiekrecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rechtshandelingen

A
  • Handelingen die worden verricht met het oog op een bepaald rechtsgevolg
  • De overheid moet hierbij dus een bepaald rechtsgevolg in leven roepen
  • Denk aan het nemen van een besluit
    Eenzijdig bindende besluiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Twee soorten rechtshandelingen

A

Privaatrechtelijke rechtshandelingen: De overheid heeft hierbij een gelijkwaardige relatie tot de burger (tweezijdig). Denk aan het verkopen van grond, aannemen van personeel
Publieksrechtelijke handelingen: (eenzijdig bindende) besluiten door bestuurders aan burgers. De gelding is niet afhankelijk van de instemming van degene tot wie het besluit gericht is

Verticale relatie -> de overheid staat boven de burger in hiërarchie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Eenzijdige bindende besluiten

A

Die door één partij die bij de overeenkomst is betrokken worden gedaan.
- Kenmerkend voor de overheid, kunnen namelijk nooit door burgers worden gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom zijn bindende overheidsbesluiten nodig?

A
  • Nodig in een georganiseerde samenleving
  • Ze beantwoorden een maatschappelijke behoefte
  • In elke maatschappij voorzieningen dient te worden getroffen, die de gemeenschap als zodanig aangaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het staats- en bestuursrecht?

A
  • omvat formele en materiële rechtsnormen over het handelen van de overheid en de rechtsbetrekkingen van de overheid ten opzichte van de burgers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Materiële gedragsnormen

A
  • inhoudelijke rechtsnormen. Geven de inhoud aan het staats en bestuursrecht. De regels die een bepaald gedrag voorschrijven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Formele rechtsnormen

A
  • Procedure rechtsnormen, die iets voorschrijven over een bepaalde procedure in staats- en bestuursrecht
18
Q

Staatsrecht

A
  • Besluiten van de hoogste staatsorganen en de organisatorische structuur van deze organen
  • Staten generaal, de regering
19
Q

Bestuursrecht

A
  • Besluiten van organen die zich op specifieke terreinen tot burgers richten, ook de organisatorische structuur van de organen
20
Q

De Grondwet

A
  • Een wettelijke regeling die volgens een verzwaarde procedure is vastgelegd en daarom van hogere orde is De constitutie is in hoofdzaak erin vervat.
21
Q

Formele wetgeving

A
  • Wetten die tot stand zijn gekomen met de goedkeuring van een formele wetgever:
  • De regering en SG samen
  • Alleen als deze instanties erbij zijn betrokken is er sprake van een formele wetgeving
22
Q

Regering

A
  • Koning en ministers
23
Q

Theocratische staatsleer

A
  • Vorst is de hoogste instantie (de soeverein)
  • Vorst staat boven de wet en kan de wet nooit schenden omdat hij in de naam van God regeert
  • In realiteit was de praktijk geheel anders -> feodale stelsel
24
Q

2 soorten soevereiniteit

A
  • externe: Niet onderworpen zijn van de macht van buiten op eigen grondgebied
  • Interne: Het zijn van de grootste macht binnen eigen grondgebied
25
natuurrecht
- De bevoegdheden van de vorst werden begrensd door uit de natuur vloeiende rechtsbeginselen
26
Constitutie
- Geheel van regels dat de grondslagen van het staatsbestel bevat. In de GW is de Nederlandse staatsinrichting opgenomen
27
Hoe kreeg de vorst meer macht (Koningen namen het immers over van de Paus) #bloedbad
1. Hij moest niet van andere partijen afhankelijk zijn 2. Hij moest bevoegdheden krijgen om nieuw recht te creëren 3. Hij moest zich niet met één van de partijen identificeren
28
Positief recht
- Door de mens gemaakt
29
Verzetleer
- Tegenhanger van theocratische visie - De macht wordt aan een vorst gegeven ten goede van zijn onderdanen - Hoe hij de macht uitoefende werd als een contract met zijn onderdanen vastgelegd - Voldeed hij niet aan het contract? Onderdanen mochten in verzet komen
30
Natuurrechtelijke contractsleer
- Verzetstheorie hield geen stand tegen Driot Divin - Individu is geen onderdeel, maar een vrij en ongebonden persoon - Een deel van de natuurlijke vrijheden werden afgestaan, zodat de staat het genot van de resterende vrijheden garendeerde
31
4 eisen klassiek-liberale rechtstaat
- Belangrijkste principe is individuele vrijheid, die door het recht beschermd moet worden. Daarom zijn de volgende eisen ontwikkeld: 1. Legaliteitsbeginsel: beschrijft de relatie tussen het overheidsoptreden en het recht. Wordt begrensd of bevoegd 2. Machtsverdeling 3. grondrechten 4. Rechterlijke controle
32
Democratie en rechtstaat verschil
- De wil van de meerderheid is beslissend bij democratie - Rechtstaat: Burgers hebben bepaalde rechten, onafhankelijk van wat de meerderheid wilt
33
Problemen van de democratische rechtstaat
- De minderheid heeft het nakijken - Ook aan de meerderheid moeten grenzen worden opgelegd (denk aan Hitler) - Legaliteitsbeginsel kan een belemmering vormen voor bestrijding van criminaliteit
34
Problemen van de sociale rechtstaat
- Kost heel veel geld - De te regelen materie kan door de volksvertegenwoordiging niet meer worden overzien en te sturen - Is afhankelijk van maatschappelijke steun
35
Legaliteitsbeginsel uitleg
- Beschrijft de relatie tussen het overheidsoptreden en het recht in begrenzen en bevoegen. - Overheidsoptreden waardoor burgers gebonden worden moeten berusten op een wettelijke grondslag
36
2 vormen legaliteitsbeginsel
Positief: De overheid moet handelen binnen de grondslagen van de wet. Mag pas optreden als er een grondslag voor is. (4:23 Awb opgenomen dat er slechts subsidie kan worden verstrekt wanneer hiervoor een wettelijke grondslag is) negatief: Overheid is gebonden aan normen en moeten dus binnen de grenzen van (hoger) recht blijven. De wet begrenst wat de overheid mag doen. (rechtzekerheid -> de burger weet waar hij of zij aantoe is)
37
Twee wezenskenmerken voor wetten
- Rechtsgelijkheid - Rechtszekerheid
38
De Awb
- Heeft een gelaagde opbouw - Belangrijk bij het legaliteitsbeginsel - De Awb codificeert het legaliteitsbeginsel voor veel terreinen van het overheidsoptreden
39
De Awb geeft antwoord op vier belangrijke hoofdvragen die men kan stellen samen met het legaliteitsbeginsel:
- Welke overheidsinstaties er zijn - Wat die bevoegdheid inhoudt - Hoe die bevoegdheid verkregen is of kan worden - Binnen welke grenzen die bevoegdheden uitgeoefend dienen te worden
40
Non-identificatiebeginsel (Erg liberaal)
- De overheid moet zich zoveel mogelijk onthouden van identificatie met een bepaald mensbeeld en godsdienst/politieke ideologie
41
Aanvaardbaarheid
Een meerderheid van volksvertegenwoordigers in de kamer moeten instemmen met de wet