Week 1 - 15 november t/m 19 november Flashcards

1
Q

Wat is de functie van het circulatiesysteem?

A

Transport van bloed tbv:

  • Stofwisseling (O2, voedingsstoffen)
  • Communicatie tussen lichaamsdelen (hormonen)
  • Bij ontsteking (oa witte bloedcellen, antilichamen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bestaat de tunica intima uit?

A
  • Endotheelcellen
  • Subendotheliale laag: gladde spiercellen + vezels
  • Lamina elastica interna
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar bestaat de tunica media uit?

A
  • Gladde spiercellen
  • Elastische vezels
  • Geen fibroblasten
  • Lamina elastica externa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waaruit bestaat de tunica adventitia?

A
  • Bindweefsel: collagene vezels
  • Vasa vasorum
  • Nervi vascularis: betrokken bij vasoconstrictie en vasodilatatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke soorten arteriën zijn er?

A
  • Elastische arteriën (aorta)
  • Musculeuze arteriën
  • Arteriolen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke soorten capillairen zijn er?

A
  • Gefenestreerd: in nier en lever -> filtratie

- Impermeabel: hersenen -> bloed-hersenbarrière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de kenmerken van lymfevaten?

A
  • Dunwanding
  • Voeren overtollig vocht uit weefsel af
  • Histologisch niet te onderscheiden van vene
  • Lymfeklieren
  • Doorstroming is afhankelijk van gladde spiercellen en kleppen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarin eindigen lymfevaten?

A

Ductus thoracicus en rechter ductus lymphaticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is arteriosclerose?

A

Verharding van de vaatwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de risicofactoren van aneurysma?

A
  • Atheroscleorse
  • Hypertensie
  • Bindweefselziektes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een dissectie?

A

Kleine scheur in tunica intima (tunica media en intima laten los van elkaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het gevolg van een dissectie?

A

Bloed in de tunica media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Door welke iongradiënt wordt rustmembraanpotentiaal voornamelijk bepaald?

A

Kalium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het effect van sluiting van K-kanalen?

A

Depolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarvan is de evenwichtspotentiaal afhankelijk?

A

Ionconcentratie gradiënt (niet membraanpotentiaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke soorten transporteiwitten worden onderscheiden?

A
  • Kanalen
  • Carriers
  • Poriën
  • Pompen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke soorten carriers zijn er?

A
  • Uniporter
  • Antiporter
  • Symporter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het verband tussen de potentiële energie van een iongradiënt met het verschil tussen de membraanpotentiaal en de evenwichtspotentiaal?

A

De potentiële energie van een iongradiënt is recht-evenredig met het verschil tussen de membraanpotentiaal en de evenwichtspotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe werkt de natrium calciumpomp in rust?

A

Er wordt 3 Na+ naar binnen gepompt en 1 Ca naar buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer stromen ionen door een open kanaal de cel in?

A

Δμ < 0 -> als energieniveau binnen de cel lager is dan energieniveau buiten de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe is Ca-transport door NCX in rust en in een gedepolariseerde cel?

A

In rust de cel uit, anders de cel in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke ionstroom is verantwoordelijk voor de langdurige depolarisatie van hartspiercellen?

A

Calcium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het effect van digoxine op de membraanpotentiaal?

A

Depolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarom heeft digoxine nauwelijks effect op Ca-instroom via het Ca-kanaal?

A

Potentiële energie voor Ca-influx blijft groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat gebeurt er met de membraanpotentiaal bij hyperkaliemie?

A

Depolarisatie (wordt minder negatief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe is de ionstroom door de NCX?

A
  • Depolarisatie: +-lading cel uit

- Repolarisatie: +-lading cel in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het effect van activatie van de parasympaticus op de pacemaker actiepotentiaal?

A

Minder vaak depolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het effect van verhoging van extracellulair kalium op de membraanpotentiaal?

A

Depolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is rechtvaardigheid?

A

Een set van regels oftewel een theorie op grond waarvan een verdeling wordt gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is het utilisme?

A

Je handelt juist, als je zoveel mogelijk geluk (niet meetbaar) of welzijn (meetbaar) voor een zo groot mogelijke groep kan creëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is kosteneffectiviteit?

A

Zoveel mogelijk gezondheidswinst voor zoveel mogelijk patiënten tegen een zo laag mogelijke prijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is egalitarisme?

A

Schaarste middelen moeten worden ingezet om de gelijkheid te bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is eerlijkheid?

A

Hanteren van regels waar iedereen die het aangaat mee eens is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is de volgorde van de depolarisatie van het hart?

A
  1. Boezemcontractie wanneer de prikkel van SA naar AV knoop loopt
  2. Depolarisatie van het septum (van links naar rechts)
  3. Prikkel loopt richting apex
  4. Linker en recht ventrikel depolariseren
  5. Basale deel van laterale wand van linker ventrikel depolariseert
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Driehoek van Einthoven: zijn de elektrodes positief of negatief geladen?

A
  • Op voet: positief
  • Linkerarm: positief
  • Rechter arm: negatief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke drie methoden zijn er om de hartas te bepalen?

A
  • Grootste uitslag / loodrechte uitslag
  • Geometrische methoden
  • Middels 2 haakse afleidingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de hartas?

A

De richting van de depolarisatiegolf van het ventrikel in het frontale vlak.

38
Q

Wat is hypertrofe cardiomyopathie?

A

De hartwand is verdikt waardoor het volume verkleint.

39
Q

Wat is gedilateerd cardiomyopathie?

A

De hartwand is verdund, waardoor het volume is vergroot.

40
Q

Wat is elektromechanische koppeling?

A

Het proces waarbij elektrische activatie van de membraan een toename in [Ca] induceert die contratie induceert

41
Q

Wat houdt de vis medicatrix naturae in?

A

De zelfhelende kracht van de natuur

42
Q

Wat is humoraal-pathologie?

A

De leer van de 4 lichaamsvochten: bloed, gele gal, zwarte gal en slijm

43
Q

Wat is vitalisme?

A

3-voudige verrijking van het bloed door 3 verschillende levenskrachten:

  • Lever -> spiritus naturalis
  • Hart -> spiritus vitalis
  • Hersenen -> spiritus animalis
44
Q

Welke factoren kunnen invloed hebben op de lichaamstoestand volgens de humoraal-pathologie?

A
  • Res naturales: lichaamsvochten, elementen, temperamenten, lichaamsdelen en -functies
  • Res contra-naturales: pathologische afwijkende verschijnselen
  • Res non-naturales: lucht, beweging/rust, slapen/wakker, uitscheiding/afscheiding, gemoedsaandoeningen en eten/drinken
45
Q

Wat is dualisme?

A

Theorie van Descartes dat mensen uit materie en geest bestaan

46
Q

Wat zijn kenmerken van de biomedische traditie?

A
  • Specificiteitsdenken: oorzaken van ziekte staan centraal
  • Dominantie van mechanistisch denken: objectief vaststellen van ziekte vs subjectieve ervaring
  • Reductionistisch perspectief op ziekte en genezing: achterdocht tegenover traditionele, alternatieve en holistische ziektebenaderingen
  • Sterk vooruitgangsgeloof: door meer te weten kunnen we vanzelf meer genezen
  • Dominantie van invasief handelen/cure: care verdwijnt naar achtergrond
47
Q

Welke cel zal een bijdrage leveren aan het ECG?

A

Een gedeeltelijk gedepolariseerde cel

48
Q

Welke top komt overeen met depolarisatie van het atrium?

A

De P-top

49
Q

Waardoor heeft de T-top dezelfde richting als de R-top?

A
  • Depolarisatie begint bij endocard en loopt naar epicard

- Repolarisatie begint bij epicard en loopt naar endocard

50
Q

Wat is een normale hartas?

A

-30 tot +90 graden

51
Q

Waar zit het probleem bij verlengd QT segment?

A

Verlate ventriculaire repolarisatie

52
Q

Welke type ionkanalen is vooral verantwoordelijk voor de repolarisatie van de ventriculaire hartspier?

A

Spanningsgevoelige K+-kanalen

53
Q

Welke rol speelt adrenaline in hartfunctie?

A
  • Verhoogt de hartfrequentie
  • Versterkt de contractiekracht
  • Verkort relaxatietijd
54
Q

Waardoor geeft adrenaline problemen bij long-QT syndroom?

A
  • Verhoogt de hartfrequentie

- Verkort relaxatietijd

55
Q

Hoe komt het dat de evenwichtspotentiaal in de spier -89 mV is en elders -47 mV?

A

Intracellulair CL in spier kleiner dan elders

56
Q

In spier geldt (Vm - Ex) = +9 mV -> in welke richting zal Cl stromen bij opening van Cl-kanalen?

A

Van buiten naar binnen

57
Q

Wat zijn de functies van endotheelcellen?

A
  • Stolling
  • Productie extracellulaire matrix
  • Regulatie van ontstekingen
  • Modulatie van bloeddruk
  • Productie groeifactoren: oa VEGF en angiopoietines -> stimuleren vasculo- en angiogenese
  • Oxidatie van lipides: lipolyse van lipoproteïnen
58
Q

Hoe zorgen de endotheelcellen voor stolling?

A
  • Glycocalix vormen laag die trombose tegengaat
  • In cytoplasma Weibel palade bodies (stollingsfactor): bij beschadiging van bloedvat kan oiv van deze factor trombose ontstaan
  • Bloedgroepantigenen: andere dan die van eigen lichaam beschadigen endotheel
59
Q

Hoe zorgen endotheelcellen van regulatie van ontsteking en hormonen?

A
  • Bij ontsteking: op endotheel ankers voor witte bloedcellen -> hierdoor blijven deze cellen op locatie
  • Endotheelcellen produceren interleukines en P-selectine
  • Inactivatie van hormonen en andere stoffen
60
Q

Hoe regelen endotheelcellen de modulatie van bloeddruk?

A
  • Vasoconstrictors: endotheline, ACE
  • Vasodilatoren: NO
  • Vaso-actieve stoffen (omzetting ang) regelen bloedflow/druk
61
Q

Op welke plaatsen in de circulatie is interactie tussen bloed en weefsel mogelijk?

A
  1. In capillairen en in postcapillaire venulen
  2. Transport van vloeistof met metabolieten, hormonen etc. vindt plaats over wand van capillairen
  3. Uittreding van cellen vindt plaats over wand van postcapillaire venulen
62
Q

Wat zijn de kenmerken van venen?

A
  • Lage druk
  • Diameter lumen groter dan arteriën
  • Alle lagen dunner –> onderscheid moeilijker –> niet rond maar ovaal
  • Dunne & niet geplooide tunica intima
  • Geen complete lamina elastica interna
  • Gelegen naast arteriën
  • Tunica media bestaat uit kleine bundels gladde spiercellen met reticuline en elastine vezels
  • Tunica adventitia is dikker dan media in grote venen
63
Q

Waar is de bloedstroom in de venen afhankelijk van?

A
  • Gladde spiercel contractie in vaatwand
  • Kleppen in venen icm arteriële pomp en spierpomp, adempomp (negatieve druk thoraxholte bij inademen) en hartpomp (aanzuigende werking RA)
64
Q

Uit welke lagen bestaat de hartwand?

A
  • Endocard
  • Myocard
  • Epicard
65
Q

Wat zijn kenmerken van het endocard?

A
  • Homoloog aan tunica intima
  • Endotheel
  • Bindweefsel met elastische vezels
  • Subendocardiale laag: losmazig BW met bloedvaten, zenuwen, Purkinje vezels
66
Q

Wat zijn kenmerken van het myocard?

A
  • Hartspierweefsel

- Capillairen

67
Q

Wat zijn kenmerken van het epicard?

A
  • Homoloog aan tunica adventitia
  • Viscerale blad van pericard
  • Mesotheel
  • Subepicardiale laag: losmazig BW met coronairvaten, zenuwen, ganglia en vetweefsel
68
Q

Wat zijn de belangrijkste risicofactoren voor atherosclerose?

A
  • Genetisch
  • Leeftijd
  • Geslacht (M>F, tot menopauze)
  • Hyperlipidaemie
  • Hypertensie
  • Roken
  • Diabetes Mellitus
  • Ontsteking
69
Q

Wat zijn risicofactoren voor een dissectie?

A
  • Hypertensie
  • Bindweefselziekten
  • Geslacht
70
Q

Wat is een aneurysma?

A

Een verdikking of verwijding in een bloedvat (tunica media) als gevolg van verslapping van de vaatwand

71
Q

Wat zijn mogelijke gevolgen van een aneurysma?

A

Dissectie of ruptuur

72
Q

Op welke manieren is passief transport van ionen over een membraan mogelijk?

A
  • Poriën: diffusie kan, zolang ionen met elektrochemische gradiënt mee bewegen. Zijn weinig selectief en langdurig open
  • Ionkanalen: open of gesloten. Open -> diffusie van vele moleculen, wel ion-selectief. Alleen met elektrochemische gradiënt mee
  • Carriers: transporteren dmv conformatie. Diffusie van een/enkele moleculen en is selectief. Altijd transport met gradiënt mee
73
Q

Op welke manieren is actief transport van ionen over een membraan mogelijk?

A

Energie-gekoppelde carriers/ionpompen: conformatie verandert tijdens transport
- Transport van een/enkele moleculen tegelijkertijd (selectief) tegen elektrochemische gradiënt in

74
Q

Op welke twee manieren kan energie voor actief transport toegevoegd worden?

A
  • Direct: gedreven door ATP-hydrolyse

- Indirect: gedreven door bijv. downhill symport of downhill antiport

75
Q

Waar hangt de rustmembraanpotentiaal vanaf?

A

Van de evenwichtspotentialen van de verschillende ionen die door membraan kunnen worden getransporteerd

76
Q

Welk ion beïnvloedt de rustmembraanpotentiaal het meest?

A

Het ion dat het makkelijkste getransporteerd kan worden (permeabiliteit): vaak K

77
Q

Bij welke processen wordt er gebruik gemaakt van de potentiële energie?

A
  • Opening van Na-kanalen tijdens actiepotentiaal in zenuw- en spiercel
  • Opening van Ca-kanalen tijdens actiepotentiaal in pacemaker cel
  • Na-gekoppeld transport: tegen concentratiegradiënt in
78
Q

Hoe werkt een NCX?

A

In rust: 1 Ca naar buiten en 3 Na naar binnen

79
Q

Hoe werkt een Na/K pomp?

A

3 Na naar buiten en 2 K naar binnen -> tegen concentratiegradiënt in

80
Q

Welke 2 conformaties heeft een Na/K pomp?

A
  • E1-conformatie geeft toegang tot cytosol -> Na kan worden gebonden en door fosforylatie van ATP kan P-groep worden gebonden aan pomp -> E2
  • E2-conformatie geeft toegang tot extracellulaire ruimte -> Na kan worden afgegeven (lage affiniteit) en K kan gebonden worden (hoge affiniteit). Door defosforylering: E1
81
Q

Hoe is een kanaaleiwit opgebouwd?

A
  • 24 transmembraanhelices: 4 x 6 helices
  • Middenin voltage-sensor: S4-helix -> positief geladen dus keert zich naar negatieve zijde
    + Bij rustmembraan: richting intracellulaire zijde
    + Tijdens depolarisatie: richting extracellulaire zijde
82
Q

Waardoor wordt de rustmembraanpotentiaal vooral bepaald?

A
  • Permeabiliteit van kalium

- Ionenconcentratie van kalium

83
Q

Hoe zorgt de parasympathicus voor een verlaagde hartfrequentie?

A
  • Verhoging van de depolarisatiedrempel
  • Extra repolarisatie
  • Uitwisseling van ionen remmen / funny current remmen
84
Q

Hoe bepaalt de richting van de vector de uitslag van de ECG?

A
  • Als vector richting + elektrode loopt -> positieve uitslag
  • Grote van uitslag groter naarmate vector meer richting elektrode loopt
  • Vector loodrecht op lijn van anode naar kathode -> geen uitslag
  • Draaiing van richting van vector in tijd -> hartfilmpjes
85
Q

Wat gebeurt er als calcium bindt aan troponine-C?

A

Conformatieverandering -> verschuiving van tropomyosine -> bindingsplekken komen vrij -> hier kunnen myosinekopjes binden

86
Q

Wat gebeurt er bij activering van de calciumkanalen als gevolg van depolarisatie?

A

Ca stroomt vanuit T-tubuli cel in & bindt aan ryanodinereceptor -> ca wordt vrijgemaakt uit sarcoplasmatisch reticulum

87
Q

Via welke stappen komt een arts uiteindelijk tot een beslissing?

A
  1. Kennisverwerving uit verschillende bronnen: opleiding, praktisch leren, eigen ervaring en na-/bijscholing
  2. Samenbrengen en interpreteren van kennis: klinische besliskunde kan hulpmiddel zijn
88
Q

Wat is klinische besliskunde?

A

Methodologische discipline die beslissingen rond diagnostiek en therapie ondersteunt

89
Q

Hoe luidt de regel van Bayes?

A

Post test odds = likelihood ratio x prior odds

90
Q

Hoe kunnen de odds berekend worden?

A

Odds = p / (1-p)

- p = priorkans