Week 1 Flashcards

Embryologie, spina bifida (46 cards)

1
Q

Hoelang is de embryonale periode?

A

Eerste 8 weken na bevruchting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontwikkelings en zwangerschapsduur

A

Ont: vanaf moment van bevruchting (loopt 2 weken achter)
Zwa: vanaf laatste menstruatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mogelijke afwijkingen 13-weken echo

A
  • Hersenafwijkingen: bv. holoprsencefalie
  • Ruggenmerg- of neuraalbuisdefecten
  • Hartafwijkingen: structurele problemen, sommige zijn pas in 20-weken echo goed te zien
  • Buikwanddefecten: bv. gastroschisis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

1e week van ontwikkeling

A

Eicel deelt en nesteld in
Morula: 80 h, cellen zijn totipotent
Late Morula: 3 dagen, cellen zijn pluripotent
Blastocyst: 4-5 dagen, er zijn ong. 3 celtypen
Late blastocyst: 5-6 dagen,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Binnenste en buitenste cellen blastocyst

A

Binnen: embryoblast
- Epiblast
- Hypoblast
Buiten: Trofoblast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Epiblast

A

Primitief ectoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hypoblast

A

Primitief endoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

2e week van ontwikkeling

A

Er ontstaan extra-embryonale structuren
Rond dag 8-14 ontstaan dooierzak, chorionholte en amnionholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dooierzak

A

Vormt vanuit de hypoblast en dient als vroege bron van voedingsstoffen en bloedcellen voor het embryo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Amnionholte

A

Vormt bovenop de epiblast en zal embryo omringen met vruchtwater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Chorion

A

Vormt uit buitenste laag trofoblastcellen, wat ontwikkelt tot een deel van de placenta.
Ruimte tussen chorion en embryo is de chrorionholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

3e en 4e week van ontwikkeling

A

Gastrulatie: basis voor lichaamsstructuren wordt gelegd
Primitiefstreek
Embryo bestaat uit 3 keimlagen
Neurulatie: deel van epiblast word neurale plaat, wat veranderd in de neurale buis, ook ontstaan neurale lijstcellen tussen ectoderm en neurale plaat/buis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 3 kiemlagen in 3e en 4e week van ontwikkeling?

A
  • Ectoderm: zal huid en zenuwstelsel vormen
  • Mesoderm: gladde spieren, botten, urogenitale systeem, weefsel rond organen
  • Endoderm: binnenbekleding maag-darmstelsel, longen en blaas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

5e week van ontwikkeling

A

Vorming lens, handen en reukplakode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

6e week van ontwikkeling

A

Romp wordt rechter, primitieve oorschelp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

7e week van ontwikkeling

A

Elbogen, neus en tepels zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

8e week van ontwikkeling

A

Gezichtsstructuren, vingers en tenen, 4-kamer hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer ontstaan meest grove aangeboren afwijkingen?

A

Tijdens organogenese, week 3-8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hatching

A

Ong. 5-6 dagen na bevruchting breekt blastocyst door omringende zona pellucida en begint innesteling

20
Q

Splitsing van embryo bij 1-eiige tweeling

A

Vroege splitsing: twee blastocysten met een dichriale diamniotische tweeling
Latere splitsing: monochriale diamniotische tweeling
Zeer late splitsing: Monochriale monoamniotische tweeling

21
Q

Placenta

A

Speelt rol in uitwisseling van zuurstof, voedings- en afvalstoffen tussen moeder en foetus.
Bestaat vooral uit foetale bloedvaten.
Bevat villi in het chorionvlies

22
Q

Intervilleuze ruimte

A

Ruimte in placenta tussen villi, waarin maternaal bloed stroomt.

23
Q

Notochord

A

Een soort primair skelet

24
Q

Somieten

A

Ontwikkelen in 4e week, aan weerszijden van neurale buis.
Ontstaan uit het paraxiale mesoderm.
Er zijn 6 soorten somieten: 4 occipitale, 8 cervicale, 12 thoracale, 5 lumbale, 5 sacrale en 3-5 coccygeale.
Deze splitsen op in:
- sclerotoom: word wervels
- myotoom: word skeletspieren
- dermatoom: word dermis

25
Spina bifida
Aangeboren defect van de wervelkolom en het centrale zenuwstelsel. Primaire preventie door inname van foliumzuur. Oculta: afwijking is niet zichtbaar Meningocele: beschermende vliezen rond ruggenmerg puilen uit naar buiten Myelomeningocele: RUggenmerg met zenuwen liggen buiten de wervelkolom in een vochtblaas. Bij myelo- en meningocele wordt het ruggenmerg bloodgesteld aan vruchtwater, wat toxisch is.
26
Gevolgen spina bifida
- Blaas- en darmproblemen - Verminderde spiekracht in benen - Hydrocephalus - Chiari II-malformatie - (TSC)
27
Waaruit bestaat het ruggenmerg?
7 cervicale vertebrae 12 thoracale vertebrae 5 lumbale vertebrae Sacrum
28
TSC
Tethered spinal cord Het ruggenmerg wordt door verlittekening onder spanning vstgezet in het wervelkanaal. Er kan verlies van gevoel en functie optreden.
29
Voor en nadelen bij prenatale operatie bij spina bifida
Voordelen: de schade die wordt veroorzaakt door de openrug, zoals contact met toxische vruchtwater, of schuren langs baarmoederwand, worden voorkomen Nadelen: Moeder moet 2x in korte tijd een keizersneden ondergaan
30
Waaruit bestaat centrale en perifere zenuwstelsel?
Centraal: hersenen en ruggenmerg Perifeer: spinale en craniale zenuwen, ganglia en darmzenuwstelsel
31
Waaruit bestaan axonen in perifere zenuwen?
Afferente: axonen met sensorische informatie naar het CZS toe Efferente: axonen met informatie van het CZS af naar klieren en spieren
32
Wat zijn verschillen tussen CZS en PZS?
- In CZS wordt myeline geproduceerd door oliogdendrocyten, in PZS door schwan-cellen. - Schwann-cellen kunnen na schade weer uitgroeien, oligodendrocyten niet. - CZS ontstaat uit neurale buis, PZS uit neurale lijst - CZS is beschermd door bloed-hersenbarrière - CZS heeft astrocyten die transport van voedingsstoffen naar zenuwcellen controleert en als steuncel fungeerd
33
Noem de 3 belangrijkste soorten gliacellen en hun functie
- Astrocyten: deze cellen ondersteunen de neuronen; ze helpen onder andere met energie en neurotransmitter huishouding - Oligodendrocyten: dit zijn de myeline-producerende cellen in het CZS - Microglia cellen: Dit zijn gespecialiseerde macrofaag-achtige cellen die beschadigde (delen van) cellen opruimen, en beschermen bij infecties.
34
In welke typen kunnen neuronen ingedeeld worden?
Inhiberende neuronen: gebruiken aminozuur GABA als neurotransmitter Exciterende neuronen: gebruiken aminozuur glutamaat als neurotransmitter Modulerende neuronen: reguleren algemene functies als activiteit van hersengebied tijdens slaap
35
Op welke manier kunnen neuronen ook ingedeeld worden?
Interneuronen: bevatten kort axon en innerveren nabijgelegen neuronen Projectieneuron: hebben lang axon en gaan naar andere hersengebieden
36
Waaruit bestaan de hersenen
Tel-di-mes-met-my Telencephalon: Cortex, hypocampus, amygdala (emotieregulatie) en basale ganglia Diencephalon: thalamus, epifyse hypothalamus en derde ventrikel. Nervus opticus komt hier binnen Mesencephalon: verwerking geluid en visueel Metencephalon: 4e ventrikel, hersenstam, cerebellum Myelencephalon: 4e ventrikel, hersenstam
37
Waar is de hippocampus (in cortex) bij betrokken en waaruit ontvangt deze informatie?
Bij geheugen vorming en de reukcortex, die via de eerste hersenzenuw (nervus olfactorius) informatie ontvangt uit de bulbus olfactorius (beide onderdeel van het telencephalon).
38
Noem de 12 hersenzenuwen
Op N. Olfactorius Ons N. Opticus Oude N. Occulomotorius Tuin N. Trohlearis Terras N. Trigeminus At N. Abducens Frits N. Facialis Verse N. Vestibulo-cochlearis Groente N Glosso-pharyngeus Van N Vagus Albert N Accessorius Heijn N Hypoglossus
39
Lumbale en cervicale intumscenties
De segmenten die bij dikke spinale zenuwen voor armen (C5-T1) en benen (L3-S1) behoren, hebben grotere diameters, en bevatten een grotere hoeveelheid motorische neuronen
40
Noem de 3 hersenvliezen van buiten naar binnen
De dura mater (hard hersenvlies) De arachnoidea (spinnenwebvlies) De pia mater (zacht hersenvlies)
41
Waar wordt liquor geproduceerd?
In de plexus choroideus
42
Welke nerves zitten in de arm?
N. radialis: tricepts, extensoren van hand, vingers en onderarm N. ulnaris: intrinsieke spieren van de hand N. medianus: flexoren van hand en vingers N. musculocutaneus: spier en huid, m. biceps brachii en m. coracobrachialis N. axillaris: m. deltoideus
43
Welke nerves liggen in het been?
N. femoralis: venrale spieren van bovenbeen, zoals quadriceps N. ischiadicus: bestaat uit n. tibialis en n. fibularis, dorsale zijde been zoals hamstrings, en glutie en flexoren/extensoren van voet N. obturatorius: bovenbeenspieren aan mediale zijde, vooral adductoren
44
Autonome zenuwstelsel
Onbewust Sympathisch: fight of flight Parasympahtisch: rest and digest
45
In welke 2 stappen gebeurt verbinding tussen autonome ZS en doelorganen?
- Preganglionaire neuronen: liggen in hersenstam of ruggenmerg en sturen signalen naar perifere ganglia. Ze zijn gemyeliniseerd - Postganglionaire neuronen: dragen signalen naar doelorgaan, zijn niet-gemyeliniseerd waardoor ze signalen langzamer doorgeven
46
Welke neurotransmitters gebruikt het sympatisch en parasympatisch ZS?
Sympatisch: noradrenaline bij postganglionaire neuronen Parasympatisch: acetylcholine bij postganglionaire neuronen