week 1 Flashcards

(31 cards)

1
Q

wat zijn zeven functies van de hersenen en zintuigen?

A
  1. zintuigelijke waarneming
  2. somatosensibiliteit
  3. motoriek en bewegingssturing
  4. bewustzijn, aandacht, oriëntatie en geheugen
  5. oordeelsvermogen, denken en taal
  6. emoties en motivatie
  7. persoonlijkheid en gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarin wordt het zenuwstelsel onderverdeeld?

A
  • perifeer zenuwstelsel (PNS): deel van de hersenzenuwen en zenuwen van en naar de dermatomen (perifere ganglia en receptoren)
  • centraal zenuwstelsel (CNS): hersenen (cerebellum en cerebrum) en ruggemerg (myelum), inclusief de n. opticus, n. olfactorius en retina
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

in welke onderdelen vallen de hersenen embryologisch in te delen en tot wat groeien die delen uit?

A
  • telencephalon: cerebrum en subcorticale kernen
  • diencephalon: thalamus en hypothalamus
  • mesencephalon: middenhersenen
  • metencephalon: cerebellum (kleine hersenen) en pons (brug)
  • myelencephalon: medulla oblongata
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke drie onderdelen vormen de hersenstam (truncus cerebri)?

A
  • middenhersenen
  • pons
  • medulla
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de witte en de grijze stof?

A
  • grijze stof: cellichamen en dendrieten
  • witte stof: axonen met myelineschede
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

uit welke onderdelen bestaan zenuwcellen?

A
  • receptieve oppervlak: soma (cellichaam) en dendriet (uitloper cellichaam)
  • axonheuvel: overgang van soma in axon
  • axon: eventueel met myelineschede en collateralen -> elektrische reactie middels een membraanpotentiaal
  • presynaptisch einde (transmitters in vesiculi)
  • synaps: verbinding met volgende neuron -> chemische reactie

synaps bestaat uit:
- presynaptische element: blaasjes (vesicles) met neurotransmitter, fusie ban synapsvesicles
- synapsspleet: hier worden neurotransmitters in afgegeven
- postsynaptisch element met receptoren: hier vindt kortdurende hechting van neurotransmitter met receptor plaats zodat een reactie kan plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

op welke twee manieren kunnen neuronen geclassificeerd worden?

A

op basis van structuur:
- projectie: lange afstand of lokaal
- dendritische structuur: piramidevorm of stervorm
- aantal uitsteeksels: unipolair of bipolair of multipolair

op basis van verbindingen:
- divergent (1 op veel)
- convergent (meer op 1)
- focussed (1 op weinig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de functie van de myelineschede?

A

zorgt dat de elektrische stroom sneller kan verlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn gliacellen?

A
  • steuncellen van het zenuwstelsel
  • hebben geen axon en brengen geen actiepotentiaal voort
  • kunnen wel delen (tumor in hersenen altijd in gliacellen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke soorten gliacellen zijn er in het centrale zenuwstelsel en welke in het perifere zenuwstelsel?

A

centraal:
- oligodendrocyten: vormen de myeline in het CNS
- microglia: hebben een fagocyterende en littekenvormende werking, zijn immuuncellen van de hersenen en werken zelfde als macrofagen
- astrocyten: hebben algemene ondersteunende functie en zetten endotheelcellen aan tot vorming van de bloed-hersenbarrière
- ependymcellen: zijn er oa voor liquorproductie

perifeer:
- schwann-cellen: vormen myeline in PNS
- satellietcellen: zorgen voor reparatie en aanmaak van spiercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe is het ruggenmerg opgebouwd?

A
  • sensorische neuronen komen via dorsale radix (wortel) binnen
  • motorische neuronen gaan via ventrale radix eruit naar doelorganen
  • ventrale en dorsale radix komen samen in de spinale zenuw
  • vertakken daarna in ventrale en dorsale ramus (gemengd motorisch en sensibel)
  • ventrale ramus gaat naar voorzijde van nek en buik en doet armen en benen
  • dorsale ramus gaat naar achterzijde van nek, rug en bekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar treden spinale zenuwen uit de wervelkolom en hoeveel segmenten zijn er van elke soort?

A
  • spinale zenuwen treden tussen de wervels door uit de wervelkolom

er zijn … segementen:
- 8 cervicale
- 12 thoracale
- 5 lumbale
- 5 sacrale

(plek van uittreden uit ruggenmerg is niet altijd plek van uittreden uit ruggenmerg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat betekenen de volgende begrippen:
- kern (nucleus)
- grijze stof
- witte stof
- neuropil
- tractus
- projectie naar
- afferent
- efferent
- circuit
- systeem
- radix
- ramus
- plexus

A
  • kern (nucleus) = groep van neuronale cellichamen (+dendrieten) met een (meestal) bekende functie
  • grijze stof = gebied of nucleus met neuronale cellichamen, dendrieten, eindigingen, axonen en glia
  • witte stof = gebied met voornamelijk gemyeliniseerde axonen
  • neuropil = grijze stof zonder (of rondom) neuronale cellichamen
  • tractus = vezelbundel (groep axonen) met dezelfde soort informatie
  • projectie naar = ‘sturen’ van axonen naar een andere kern (meestal direct)
  • afferent = naar een neuron of CZS toe
  • efferent = van een neuron of CZS weg
  • circuit = verbindingen tussen meerdere (lokale) neuronen of nuclei voor de verwerking van specifieke informatie
  • systeem = combinatie van 1 of meerdere circuits
  • radix = zenuwwortel (voor de plexus, sensorische of motorische neuronen)
  • ramus = zenuwtak (na de plexus, combinatie van sensorische en motorische neuronen)
  • plexus = bundel (combinatie sensorische en motorische neuronen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke drie subsystemen heeft het autonome zenuwstelsel?

A
  • parasympatische systeem = direct, ‘rest and digest’
  • orthosympatische systeem = indirect via de grensstreng, ‘fight or flight’
  • plexus entericus = directe innervatie van de darmen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

in welke twee vormen wordt de informatie die binnenkomt in het CZS ingedeeld?

A
  • somatosensibele informatie: komt uit de huid, spieren, pezen, gewrichten en botten, kan weer onderverdeeld worden in vitale en gnostische informatie
  • viscerosensibele informatie: komt uit de tractus respiratorius, digestivus, circulatorius, urogenitalis en mogelijk ook uit vet, dit is alle informatie die naar de insula gaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat betekent het begrip somatotopie?

A

het zenuwstelsel weet waar de receptoren/receptieve velden zijn gelokaliseerd, ieder deel van de schors representeert een specifiek deel van het lichaam

17
Q

welke twee soorten sensibiliteit zijn er in ruggenmerg?

A
  • vitale sensibiliteit: betreft nociceptie (pijn) en temperatuur. de eerste synaps ligt in de dorsale hoorn van het ruggenmerg, deze banen kruisen direct naar de contralaterale zijde bij het binnentreden van het ruggenmerg
  • gnostische sensibiliteit: betreft tast, aanraking en lokalisatie. kruisen niet direct in het ruggenmerg, de eerste synaps van de gnostische sensibiliteit ligt in de dorsale kolomkernen van de hersenstam

(tweede synaps van beide systemen ligt in de thalamus en de derde in de sensorische schors)

18
Q

hoe werkt de aansturing van dwarsgestreepte spiervezels door motoneuronen?

A
  • de cellichamen van motoneuronen liggen in de ventrale zijde van het ruggenmerg en de hersenstam (CZS)
  • het neuron stuurt zijn axon via de perifere zenuw naar de dwarsgestreepte spieren en maakt hier een verbinding met en groot aantal spiervezels
  • na het vrijkomen van acetylcholine van het neuron trekt de spier samen
  • één motoneuron kan weinig spiervezels (fijne motoriek) of veel spiervezels (grove motoriek) aansturen
  • de combinatie van een motoneuron en de spiervezels die hij aanstuurt, wordt een motorunit genoemd
19
Q

wat zijn primaire afferenten van motoneuronen?

A
  • zijn de axonen uit het spinale ganglion
  • deze cellen geven sensibele input en vormen een monosynaptisch reflex (bijv kniepeesreflex)
20
Q

wat zijn interneuronen?

A
  • zitten in het ruggenmerg en de hersenstam
  • zijn excitatoire en inhibitatoire schakelcellen die ervoor zorgen dat motoneuronen verbonden zijn
  • zijn nodig om met één neurotransmitter diverse effecten te krijgen
  • zorgen dus voor polysynaptische reflexen
21
Q

wat zijn de corticospinale banen?

A
  • verloopt met name via de piramidebanen uit de primaire motorische schors
  • piramidebaan loopt uit de motorische schors naar beneden en kruist naar de andere zijde in de medulla
22
Q

wat zijn extrapiramidale systemen en welke systemen zijn er?

A
  • deze circuits lopen via de basale ganglia en het cerebellum, zijn hulpcircuits voor de motorische schors
  • de effecten van het extrapiramidale systeem verlopen via de piramidebaan en dus niet er buitenom
  • ze werken niet direct op motoneuronen en kunnen de kracht ook niet veranderen

de extrapiramidale systemen:
- basale ganglia: betrokken bij initiatie van bewegingen. output van dit systeem is de thalamus, die stuurt dan weer signalen naar de motorische schors en van daaruit gaat het naar de piramidebaan. bij uitval van de basale ganglia is er traagheid en moeite om op gang te komen. probleem zit aan de contralaterale kant.
- cerebellum: betrokken bij de uitvoering van bewegingen, zorgt niet voor initiatie, maar voor controle van bewegingen via de hersenstam. circuit hiervan is cerebellum -> thalamus -> motorische schors - > piramidebaan, bij een probleem ontstaat ataxie. cerebellum is gevoelig voor alcohol, daarom bij dronken mensen gestoorde coördinatie. probleem zit aan de ipsilaterale kant, want twee keer kruising.

23
Q

welke onderdelen heeft het centrale ZS en welke onderdelen het perifere ZS?

A

centraal:
- hersenen
- hersenstam
- cerebellum
- ruggenmerg (myelum)

perifeer:
- zenuwwortels
- plexus
- perifere zenuwen
- neuromusculaire overgang (zenuw-spier overgang)
- spieren

24
Q

welke uitvalsverschijnselen ontstaan bij de volgende defecten?
- hemisferische problemen
- dwarslaesie
- beschadiging één perifere zenuw
- beschadiging meerdere perifere zenuwen

A
  • hemisferische problemen: problemen aan contralaterale zijde
  • dwarslaesie: alles onder plek van laesie is verlamd, zowel sensibel als motorisch
  • beschadiging één perifere zenuw: mononeuropathie
  • beschadiging meerdere perifere zenuwen: polyneuropathie
25
hoe kun je onderscheid maken in de plek van de laesie (centraal of perifeer) obv atrofie, tonus, reflexen en voetzoolreflex?
- atrofie: centraal nee, perifeer ja - tonus: centraal verhoogd (stijfheid), perifeer verlaagd - reflexen: centraal verhoogd, perifeer verlaagd - voetzoolreflex: centraal Babinski (grote teen extensie), perifeer normaal (flexie grote teen)
26
wat is het verschil tussen een beroerte, herseninfarct en hersenbloeding en hoe maak je het onderscheid?
- een beroerte is een stoornis van de bloedvaten in of naar de hersenen, onder te verdelen in: - herseninfarct: een occlusie (afsluiting) van een bloedvat - hersenbloeding: openbarsten van een bloedvat onderscheid maken met een CT-perfusiescan: - infarct is hypodens (donkerder gekleurd) door ischemie - bloeding is hyperdens (spierwit) door gestolde bloed
27
wat zijn de symptomen van een beroerte/CVA?
- overwachts - acuut - focale functiestoornis in hersenen of hersenstam - waarschijnlijk veroorzaakt door focale cerebrale ischemie of bloeding - niet veroorzaakt door infectie, trauma, etc.
28
wat zijn focale en globale symptomen van een beroerte?
focale symptomen (duidelijk lokaliseerbaar): - afasie (taalstoornis) - hemiparese (halfzijdige verlamming) - hemianopsie (deels wegvallen gezichtsveld) - ataxie (coördinatiestoornis) - dysartrie (articulatiestoornis) - diplopie (dubbelzien) globale symptomen (niet duidelijk lokaliseerbaar): - zwart voor ogen - duizeligheid - bewusteloosheid - verwardheid
29
wat zijn de oorzaken van een herseninfarct?
- intracraniële atherosclerose: afsluiting van bloedvat in hersenen zelf - extracraniële artheroslerose: embolie vanuit a. vertebralis of a. carotis - cardiale embolie: atriumfibrilleren, klepaandoening, myocardinfarct - overige oorzaken: hematologisch, dissectie, vasculitis, hemodynamische oorzaak
30
hoe is de behandeling van een herseninfarct?
1. intraveneuze trombolyse - er wordt een stolsel oplossingsmiddel (alteplase) gegeven - dit is effectief als het binnen 4,5 uur na start symptomen wordt gegeven 2. endovasculaire trombectomie - intra-arterieel - katheter wordt via liesslagader ingebracht, zodat er stent geplaats kan worden ter hoogte van trombus in de grote vaten - de trombus wordt met de stent en de katheter verwijderd - effectief als het binnen 6 uur wordt toegepast
31
welke symptomen zie je bij de bloeding van de verschillende vaten? - a. cerebri anterior - a. cerebri media - a. cerebri posterior - a. vertebralis en a. basilaris
1. a. cerebri anterior (frontaal en pariëtaalkwab) - halfzijdige zwakte, meer in been - halfzijdige gevoelsstoornis - dysartrie - gedragsstoornis - desoriëntatie, apathie 2. a. cerebri media (80% van hele cortex) - halfzijdige zwakte in gelaat en arm en deels been - halfzijdige gevoelsstoornis - dysartrie - afasie - hemaniopsie - andere hogere cerebrale stoornis (bijv rekenen) 3. a. cerebri posterior (occipitaal kwab) - hemaniopsie of kwandrantanopsie - (halfzijdige gevoelsstoornis of zwakte) 4. a. vertebralis en a. basilaris - cerebellum: coördinatiestoornis, draaiduizeligheid, dysartrie - hersenstam: ataxie, dubbelzien, slikstoornis, dysartrie, draaiduizeligheid, bilaterale of alternerende zwakte