week 1 Flashcards

(29 cards)

1
Q

Wat is de relevantie van sporten op jonge leeftijd, met name kracht zetten op de botten voor de latere leeftijd?

A

als je op jonge leeftijd sport is de botdichtheid op oudere leeftijd beter dan wanneer je dat niet zou doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

We kennen ook drie verschillende soorten gewrichten. Benoem deze en geef ook een voorbeeld van de plaats in het lichaam waar dit voorkomt.

A
  1. j. Synovialis: vingerkootjes
  2. j. cartilaginea: rib aan sterum
  3. j. fibrosa: tussen ulna en radius
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Heeft een kind bij de geboorte een miniscus?

A

nee, door druk uit te oefenen op de mesengiale cellen vermeerderen ze zich waardoor dus de miniscus gevormd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat wordt bedoeld met internervous plane?

A

scheidingsvlak tussen twee spiervlakken, kans is daarbij kleiner dat je een zenuw raakt. omdat beide spieren geënerveerd word door een andere zenuw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is compartimenten, fasciae en septa

A

compartimenten worden omgeven door heel stevig bindweefsel, als er een bloeding optreed in zo’n loge dan verhoogd de druk omdat die fasciae niet meerekt. die moet dus chirurgisch opengemaakt worden om te voorkomen dat het geamputeerd moet worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het retinaculum patellae?

A

uitlopers van de fasciae structuren die iedere spier omgeeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is het lacertus fibrosus?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van de meniscus?

A

verdeling van druk, stabiliteit, schokdemping.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Alles wat met gewricht te maken heeft staat een bepaald woord voor. Benoem deze

A

arthron = gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Alles wat met been/ bot te maken heeft staat een bepaald woord voor. Benoem deze

A

osteo = been, bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat kun je minder goed zien op een CT scan?

A
  1. weke delen afwijkingen
  2. kraakbeen
  3. pezen / ligamenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke drie issues in de schouders zorgen voor stabiliteit?

A
  1. benige architectuur
  2. kapsel en banden
  3. spieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de functie van de rotator cuff?

A

zorgen voor de exo en Endo rotatie bij de spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke zenuwen bestaan uit de plexus?

A

C5 - Th1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zorgt er voor dat je schouder stabiliteit krijgt?

A

spieren, innovatie komt van de plexus brachialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het acroniem SITS geeft de rotator cuff weer. Beschrijf van iedere letter de betreffende spier die vast zit aan de humerus kop.

A

S: supraspinatus
I: infraspinatus
T: teres minor
S: subscapularis

17
Q

We kennen twee verschillende soorten van instabiliteit, noem deze

A

TUBS (tramautic uniderctional Bankart and surgery) –> meestvoorkomend met name interieur >95%

AMBRI (Atraumatic Multidirectional Bilateral Rehabilitation and inferior) Geen evidente structurele letsels

18
Q

hoe noemen we artrose in de schouder?

A

omartrose, komt niet zo vaak voor als een dragend gewricht, maar qua pijn en functiebeperking vergelijkbaar

19
Q

We hebben twee vormen van botvorming. leg beide uit.

A

echondrale ossificatie: kraakbeen die in verschillende stappen kan groeien

membraneuze ossificatie: vooral de vorming van platte botten

20
Q

wat is het percentage botvolume niet gemineraliseerd van een mens?

en wat is het percentage dat door de botbalkjes bedekt mag worden

A

2% botvolume

minder dan 20% mag bedekt worden door de potbalkjes

21
Q

Waarin differentiëren osteoblasten zich verder?

A

osteocyten, liggen midden in het botweefsel. ovale kernen. (ze hebben een spinnenvorm, maken onderling contact, spelen een rol bij druk op het bot) –> op die manier kan worden bepaald of er bot moet worden aangemaakt of moet worden afgebroken.

22
Q

hoe vind botafbraak plaats, en welke cellen zijn hierbij betrokken?

A

hematopoetische stamcel produceert osteoclasten

osteoclasten maken zuurmilieu waardoor hydroxyalpatiet kristallen oplossen.

23
Q

Welk mechanisme vind plaats voor de remming van osteoclasten?

A

door de inhibitie van RANK (denosumab)

24
Q

Wat is de functie van calcitonine en van paratheroid?

A

calcitonine heeft een remmende werking op osteoclasten en PTH een activerende werking van osteoclasten

25
Wat is de ziekte van paget?
osteoclasten zijn geactiveerd door een virus waardoor een sterke bodafbraak en een sterke aanmaak
26
Wat gebeurt er bij een jamshidi biopt
met een appelboortje wordt er in het bot geboord.
27
Hoe kunnen we osteomalacy aantonen in histologische coupes?
doormiddel van Goldner kleuring. <20% mag bedekt worden met botbalkjes en 2% botvolume niet gemineraliseerd
28
Wat zijn de verschillen tussen corticaal en spongeius bot?
corticaal is heel stevig maar er lopen weinig bloedvaten doorheen. breekt eerder Spongeius is minder stevig maar er kunnen wel meer bloedvaten doorheen, vervormbaar.
29