Week 1 Leerdoel 1 Flashcards

1
Q

Wat is de systolische druk?

A

Maximale aortadruk na uitstoting bloed. 120 mmHg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de diastolische druk?

A

Laagste aortadruk. Vindt plaats voordat de aorta het bloed uitstoot. 80 mmHg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de polsdruk ?

A

Het verschil tussen systolische druk en diastolische druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarvan is de gemiddelde arteriele druk (MAP) afhankelijk?

A

Van de cardiale output (CO), systemische vaatweerstand (SVR) en de centrale veneuze druk (CVP). MAP = CO x SVR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke arterie is het meest flexibel?

A

De aorta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat wordt er bedoeld met de ventrikelslagvolume?

A

De hoeveelheid bloed die per slag door de linkerventrikel in de aorte of de rechterventrikel in de longslagader wordt uitgestoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is regurgitatie?

A

De atrioventriculaire klep sluit niet volledig dus een deel van het bloed stroomt terug het hart in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een interventriculair septumdefect?

A

Ventrikels zijn niet goed van elkaar gescheiden en bloed stroomt tussen de twee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de EDV?

A

Eind diastolisch volume. Gevulde volume hartkamer voorafgaand aan contractie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is ESV?

A

Resterend bloedvolume in hartkamer na uitwerpen bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke mechanismen reguleren EDV, ESV en SV?

A

Preload, afterload en inotropie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf preload

A

De vullingsdruk van het linker, rechter atrium en de pulmonaal capillaire edge

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschrijf de afterload

A

De weerstand waartegen het ventrikel moet pompen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf inotropie

A

De contractiekracht van de hartspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly