Week 1: Psychiatric models in context Flashcards

Pontorotto (2005) "Qualitative research in counselling psychology

1
Q

Titel: Ponterotto, Joseph G. (2005). Qualitative research in counselling psychology: A primer on research paradigms and philosophy of science. Journal of counselling psychology psychology.
Type of text

A

Artikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Core message

A
  • Doel= An overview of philosophy of science and research paradigms
  • Aanbeveling= Expanding the training students receive in philosophy of science and qualitative approaches to inquiry.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

All important terms & concepts, incl defenitions

Ze benoemen een aantal contextuele definities:

A
  • Philosphy of science
  • Paradigma
  • Idiografische en nomothetische perspectieven
  • Etic en emic
  • Kwantitatieve methode
  • Kwalitatieve methode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Contextuele definities

Philosophy of science

A

Conceptuele definities die de zoektocht naar kennis (wetenschap) ondersteunen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Philosophy of science: dit bevat:

A
  • Ontologie= de aard van de realiteit/bestaan
  • Epistomology= De wetenschap van kennis
  • Axiologie= Rol en plek van waarden in het onderzoeksproces. Begrijpen en aard van waardeoordelen en hoe deze ons begrip vd wereld en gedrag beinvloeden.
  • Retorische structuur= Taal en presentatie van het onderzoek
  • Metholodogie= Proces en procedure van het onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Philosophy of science: dit bevat:

Ontologie

A

de aard van de realiteit/bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Philosophy of science bevat:

Epistomology

A

De wetenschap van kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Philosophy of science: dit bevat:

Axiologie

A

Rol en plek van waarden in het onderzoeksproces.

Begrip en aard van waardeoordelen en hoe deze ons begrip vd wereld en ons gedrag beinvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Philosophy of science: dit bevat:

Retorische structuur

A

Taal en presentatie van het onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Philosophy of science: dit bevat:

Metholodogie

A

Proces en procedure van het onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Contextuele definities

Paradigma

A

Een set van onderling verbonden assumpties die een conceptueel kader bieden om de wereld te bestuderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Contextuele definities

Idiografische en nomothetische perspectieven

A

Idiografisch onderzoek= Focus op begrijpen van het individu als een unieke, complexe entiteit.

  • Erg beschrijvend en gedetailleerd

Nomothetisch onderzoek= Focus op het blootleggen van algemene gedragspatronen. Het doel is voorspellen en verklaren van fenomeer ipv individueel dieptebegrip

  • Objectief en onpersoonlijk met een focus op generaliseerbare bevindingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Contextuele definities

Etic en emic

A

Etic= Universele wetten en gedragingen die naties en culturen overstijgen; zijn op alle mensen van toepassing. Bv dat bij biologische organismen zijn.

Emic= Unieke constructen en gedragingen; individueel of op sociaal-cultureel niveau. Niet generaliseerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Contextuele definities

Kwantitatieve methode

A

Benadrukken het meten en analyseren van causale of correlationele relaties tussen variabelen (klassiek onderzoek).

Focus op kwantificatie van observateis (data)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Contextuele definities

Kwalitatieve methode

A

Ervaringen beschrijven en interpreteren in een context-specifieke setting; vaak de eigen woorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 4 onderzoeksparadigma’s?

A
  1. Positivisme
  2. Post-positivisme
  3. Constructivisme
  4. Kritisch-ideologisch
17
Q

Onderzoeksparadigma’s

Positivisme

A

Stelt wetenschappelijke gestandaardiseerde methoden en empirisch onderzoek centraal in het behrijpen van gedrag en mentale processen

  • Objectieve metingen
  • Wil fenomeen kunnen verklaren en voorspellen
  • Sociale wetenschap = natuurlijke wetenschap
  • Vermijd subjectiviteit
  • Hypothetico-deductivo methode= hypothese –> voorspellingen –> testen –> conclusie
18
Q

Onderzoeksparadigma’s

Post-positivisme

A

Erkent de waarde van wetenschappelijke methodes, maar probeert flexibeler en kritischer te zijn t.o.v. strike objectiviteit en universele waarden.

Meer nadruk op het begrijpen van context en subjectiviteit.

19
Q

Onderzoeksparadigma’s

Overeenkomst tussen positivisme en post-positivisme

A

Allebei nomothetisch en etic.

Benadrukken oorzaak-gevolg en willen een verklaring die leidt tot voorspelling en controle van fenomenen.

–> Kwantitatieve benaderingen

20
Q

Onderzoeksparadigma’s

Contructivisme (interpretivisme)

A

Er zijn meerdere begrijpbare en valide realiteiten.

De realiteit komt uit mind van het individu, niet uit een externe entiteit.

  • Hermeneutische benadering
21
Q

Constructivisme

Hermeneutische benadering

A

Betekenis is verborgen en moet naar de oppervlakte komen door diepe reflectie.

Dit kan door interactieve dialogen.

–> Kwalitatieve methode

22
Q

Onderzoeksparadigma’s

Kritisch-ideologisch

A

Kijkt naar hoe sociale structuren, machtsverhoudingen en ideologieen invloed hebben op individueel gedrag, identiteit en sociale systemen.

23
Q

Onderzoeksparadigma’s

Overeenkomsten constructivisme en kritisch ideologisch

A

Allebei idiografisch, emic

–> Kwalitatieve benadering

24
Q

Vervolgens passen ze deze paradigma’s toe op de philosophy of science:

Ontologie

A
  1. Naief realisme
  2. Kritisch realisme
  3. Relativisme
  4. Degene die hoort bij Kritisch-Ideologiscch
25
# Ontologie Naief realisme
Er is 1 echte realiteit die begrijpelijk, identificeerbaar en meetbaar is. Zintuigelijke waarnemingen zijn een directe weergaven van de externe wereld
26
# Ontologie Kritisch realisme
Er is 1 echte realiteit, maar die kunnen we alleen onvolkomen begrijpen. Onze waarnemingen en kennis is niet volledig, maar de externe realiteit bestaat en we kunnen die proberen te begrijpen met onderzoek en analyse
27
# Ontologie Relativisme
Er zijn meerdere realiteiten, deze is subjectief en wordt beinvloed door context, percepties, ervaring, interactie etc. We kunnen de ware aard van de wereld niet kennen.
28
# Ontologie Degene die hoort bij kritisch ideologisch
Erkent een realiteit gevormd door etnische, culturele, geslachts-, sociale en politieke waarden en focust op realiteiten die gemedieerd worden door machtsrelaties die sociaal en historisch zijn
29
# Vervolgens passen ze deze paradigma's toe op de philosophy of science Epistemologie (1) | Dualisme en objectivisme
Hanteren dualisme tussen fysueke en mentale fenomenen en tussen onderzoeker en participant (zijn onafhankelijk van elkaar). Gaan uit van objectivisme; met standaard procedures kunnen fenomenen bestudeerd worden zonder bias.
30
# Vervolgens passen ze deze paradigma's toe op de philosophy of science Epistemologie (2) | Iets minder hard dan de 1e
Onderzoeker heeft enige invloed op wat er onderzocht wordt, maar objectiviteit en onafhankelijkheid blijven belangrijke richtlijnen v/h proces.
31
# Vervolgens passen ze deze paradigma's toe op de philosophy of science Epistemologie (3) | Transactioneel en subjectivisme
Hanteren transactionele kennis. De interactie is centraal om ervaringen te ontdekken. Ze gaan ook uit van subjectivisme; de realiteit is sociaal geconstrueerd
32
# Vervolgens passen ze deze paradigma's toe op de philosophy of science Epistemologie (4) | Transactioneel, subjectivisme en dialectisch
Het doel is groepsempowerment en emancipatie van onderdrukking.
33
# Vervolgens passen ze deze paradigma's toe op de philosophy of science Axiologie
1. Geen plek voor waarden: er is geen persoonlijk contact i/h onderzoek dus waarden kunnen geen bias vormen 2. Geen plek voor waarden: onderzoeker weet dat zij waarden heeft die wellicht in het onderzoek voorkomen. 3. Waarden van onderzoeker kunnen niet gescheiden worden v/h proces 4. Ze hopen dat waarden van onderzoekers het proces beinvloeden
34
# Vervolgens passen ze deze paradigma's toe op de philosophy of science Retorische structuur
1. Retoriek is precies en wetenschappelijk op een objectieve manier 2. Retoriek is in de eerste persoon. Vaak gepersonaliseerd met eigen ervaringen, verwachtingen, biases en waarden.
35
# Vervolgens passen ze deze paradigma's toe op de philosophy of science Methodologie
1. Replicatie van strenge wetenschappelijke methoden en procedures waar variabelen gecontroleerd en gemanipuleerd worden zonder emotionele waarden. Vertrouwen op echte experimenten en methoden 2. Naturalistisch design waar de onderzoeker ingaat op het dagelijkse leven v/h individu. Dit leidt tot kwalitatieve onderzoeken)
36
Conclusion | 3 grote punten ## Footnote punt 1: onderzoeksparadigma's
Huidige psychologie wordt gedomineerd door **positivisme en post-positivisme onderzoeksparadigma's** en geassocieerde kwantitatieve methoden. - Dit **beperkt** het vermogen om het beld te bevorderen. - **DUS**: er moeten meer postmoderne en kwalitatieve methoden komen. Dit zal zorgen voor meer professionele kennis en maatschappelijke impact
37
Conclusion | Punt 2: wat is de oproep?
Er is een sterke oproep tot meer kwalitatieve onderzoek training, maar dit gaat traag.
38
Conclusion | Punt 3: philosophy of science
Steeds meer gebruiken wel kwalitatief onderzoeksmethoden, maar ze kennen de filosofie van kwalitatief onderzoek niet. Hierdoor kunnen ze constructivistische methoden **"post-positiveren**: - Bs. semigestructureerde interviews gebruiken die literatuur gedreven zijn en per individu gelijk. - Selectie v/d hele steekproef vóór het onderzoek - Themacategorieen maken vóór het onderzoek en intervies data hierin coderen. - Berekeningen per thema