Week 2 Flashcards

(41 cards)

1
Q

Identity wetenschappers/eliminative materialists

A

geest en hersenen zijn hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Extended minders

A

geest en hersenen zijn niet hetzelfde. Je moet omgeving en rest van het lichaam ook meenemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

mysterians

A

probleem kan niet opgelost worden, hersenen hebben limitaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Centrale zenuwstelsel

A

hersenen en ruggengraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Perifere zenuwstelsel

A

verbinding tussen CZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cerebellum

A

motorische controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

thalamus

A

verwerkt sensorische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cortex

A

buitenste laag van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

neocortex

A

grijze stof met daarbuiten meer witte stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

occipitale kwab

A

zicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

parietale kwab

A

sensorische informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

temporale kwab

A

auitieve informatie en geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

frontaalkwab

A

planning en executieve functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vegetatieve staat

A

wakker zonder bewustzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

binocular rivalry

A

2 beelden bij de verschillende ogen, je ziet er maar 1 tegelijkertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

adapting reciprocal inhibition model

A

een dominante stimulus verdwijnt daarbij ook pas wanneer een andere stimulus het overneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

locked-in syndroom

A

mensen kunnen zich niet meer bewegen behalve met oogbewegingen

18
Q

bron amnesie

A

we weten vaak niet meer precies waarom we iets weten of wanneer we het hebben geleerd

19
Q

Pijn

A

sensorische en emotionele ervaring

20
Q

anterior cingulate cortex

A

gebied waar veel activiteit is tijdens pijn

21
Q

cartesian materialist

A

hersenen staan niet los van bewustzijn, maar idee minder sterk dan bij het theater

22
Q

Enactivist theorieen

A

sensorische exploratie vindt plaats zonder de omgeving

23
Q

cartesian theater

A

bekende dingen doe je onbewust, onbekende dingen bewust

24
Q

global workspace theorie (Baars)

A

er kunnen maar een beperkt aantal dingen tegelijk aandacht krijgen

25
neuronaal global worksapce model (Dehaene en collega's)
informatie hoeft niet bewust te worden, informatie in het onderbewustzijn probeert om in de global workspace te komen
26
integrated information theory
hoe meer informatie geintegreed hoe meer bewust het systeem
27
orchestratd objective reduction theorie (Penrose)
het systeem moet geisoleerd zijn van verstoringen zodat het op een objectieve manier gebruikt kan worden
28
theorie van meerdere ontwerpen (Dennett)
door verschillende processen hersenen verschillende cognitieve activiteit
29
mythe van dubbele transductie
wanneer iemand zich afvraagt wat zich in het bewustzijn afspeelt
30
bindingsprobleem
integratie van verschillende soorten informatie
31
de theorie van crick en koch
synchronie zou vooral leiden tot bewustzijn doordat er minder competentie is
32
geintegreerde informatietheorie
dynamische kern hypothese waarbij wordt gesteld dat de thalamocorticale circuits zorgen voor bewustzijn
33
ITT 5 kernaspecten:
1. Intrinsiek perspectief 2. Compositie 3. Informatie 4. Exclusie 5. Integratie
34
superconcentrator
grafiek die afhangt van complexe rekenkundige vraagstukken
35
grapheme
kleur en letters gecombineerd
36
commissurotomy
opsplitsen van de hersenhelften
37
Amnesie
geheugenverlies wat niet hersteld kan worden
38
anterograde amnesie
wanneer mensen geen nieuwe herinneringen kunnen opslaan
39
retrograde amnesie
wanneer herinneringen uit het verleden vergeten worden
40
priming
verschijnsel waarbij informatie die eerder geleerd is ook eerder herkend wordt
41
colour phi
lichten hebben verschillende kleuren