Week 2 Flashcards

(26 cards)

1
Q

Wat zijn de voorwaarden voor conceptie?

A

eicel + zaadcel + samen komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor aanvullend onderzoek kan je inzetten bij het onderzoeken van de vrouw en man?

A

VROUW:
1. transvaginale echoscopie
2. mid-luteaal progesteron
3. CAT (chlamydia antistof titer)

MAN:
1. semen analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kan je de menstruatie cyclus monitoren?

A
  1. LH detectie in urine
  2. echo monitoring follikelgroei/ovulatie
  3. progesteron in luteale fase
  4. endometrium beoordeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het risico van subfertiliteit van een doorgemaakt chlamydia infectie?

A

1-15%
→ afhankelijk van titer hoogte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een Hysterosalpingografie (HSG)?

A

een onderzoek dat de vorm van de baarmoederholte en de toe- en doorgankelijkheid van de eileiders in beeld brengt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een HyFoSY?

A

onderzoek dat gebruik maakt van een vloeistof die de gynaecoloog via de baarmoederhals in de baarmoeder en de eileiders spuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar is oriënterend fertiliteitsonderzoek primair op gericht?

A

aanwezige ovulatie, spermakwaliteit en evt. tubapathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is WES en WGS?

A

WES (whole exome sequencing)
WGS (whole genome sequencing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er o.i.v. SRY?

A

Zet aanleg van testis in gang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de functies van de testis?

A
  1. Spermatogenese, semen opslag en transport
  2. steroidogenese
  3. osteogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe verloopt de ontwikkeling van de mannelijke genitalen?

A
  1. SRY-gen expressie
  2. Leydig-cellen: productie testosteron
  3. Sertoli-cellen: productie AMH (degenereerd Müller-buizen)
  4. Wolff-buizen: ductus deferens, epididymis, zaadblaasjes, prostaat.
  5. Omzetting T in DHT.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar wordt het ejaculaat gemaakt?

A
  1. vesiculae seminales
  2. prostaat
  3. testis, tubuli seminiferi (kleinste gedeelte)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke cellen worden aangestuurd door LH en FSH?

A

LH stimuleert Leydigcel → testosteron
FSH stimuleert Sertolicel → Inhibine-B

  • Testosteron en Inhibine-B geven feedback aan hypothalamus en hypofyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de functies van de epididymis (aanhangsel van de bal)?

A
  1. transport, opslag en rijping spermatozoa
  2. 2-5% van ejaculaatvolume
  3. toename fertiliserend vermogen
    → is dus belangrijk voor kwaliteit semen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn functies van de prostaat?

A
  1. PSA zorgt voor liquefactie
  2. 20-30% ejaculaatvolume
    * pH<5
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn functies van de vesicula seminalis?

A
  1. semenogelin: gelvorming na ejaculatie
  2. fructose: energiebron spermatozoa
  3. 65-75% ejaculaatvolume
    * pH>8
17
Q

Welke testen doe je als een man komt met vruchtbaarheidsproblemen?

A
  1. Bloed: LH, FSH, Inhibine-B, ochtend testosteron
  2. Semenanalyse
    → volume, concentratie, motiel, morfologie, pH
  3. Echografie testes (evt. ook vesicula seminalis en prostaat)
18
Q

Waar bestaat de ejaculatie uit?

A
  1. Emissie:
    → sluiten blaashals en sphincter urethrae
    → depositie vloeistof in urethra prostatica (UP)
  2. Expulsie:
    → contractie m. bulbocavernosus, m. ischiecavernosus en bekkenbodem
    → openen sphincter urethrae
19
Q

Wat gebeurt er tijdens de coitus?

A
  1. depositie ejaculaat bij cervix uteri
    → spermotozoa overleven 3 dgn, oocyt 1 dg
20
Q

Wat onderzoekt de NIPT?

A

Onderzoekt in het bloed van de moeder of er aanwijzingen zijn dat het kind een genetische afwijking heeft.

Voorbeelden:
1. down (trisomie 21)
2. edwards (trisomie 18)
3. patau (trisomie 13)

21
Q

Wat zijn de verschillende soorten sub-/infertiliteit?

A
  1. mannelijke oorzaken
  2. vrouwelijke oorzaken
  3. chromosomale oorzaken
    - numerieke afwijkingen (aneuploïdieën)
    → klinefelter syndroom (47, XXY)
    → turner syndroom (45, X)
    - structurele afwijkingen
    → translocaties, deleties, inversies etc.
  4. submicroscopische en monogene oorzaken
22
Q

Wat is het verschil tussen een reciproke en robertsoniaanse translocatie?

A

Reciproke is wanneer 2 chromosomen een stuk uitwisselen wat niet hoort (bv. chromosoom 1 wisselt wat uit met 7)

Robertsoniaanse translocatie is een chromosomale translocatie waarbij twee lange armen van acrocentrische chromosomen worden gefuseerd en één metacentrische regio vormen

23
Q

Wat zijn cardiovasculaire effecten van oestrogenen?

A
  1. verbetering van de endotheelgezondheid
  2. lipidenspectrum
    → verhogen HDL-cholesterol (goede chol..)
    → verlagen LDL-cholesterol (slechte chol…)
  3. antioxidatieve eigenschappen
  4. vasodilatatie
24
Q

Welke 2/3 criteria heb je nodig voor de diagnose PCOS?

A
  1. Oligo/anovulatie
  2. Hyperandrogenisme en/of hisutisme
  3. PCOM: polycysteuze ovariële morfologie >20 follikels in 1 of beide ovaria of >10 ml volume in 1 of beide ovaria
25
Hebben subfertiele mannen een hoger mortaliteit?
Ja, ook hoe slechter de sperma kwaliteit hoe hoger de mortaliteit.
26
Wat is levensloopbenadering?
Je gezondheid in je vroege leven bepaald je gezondheid in je latere leeftijd.