week 2 Flashcards

(31 cards)

1
Q

Wat zijn de 3 leerfasen volgens Fitts en Posner ?

A
  • cognitieve fase
  • associatieve fase
  • autonome fase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de kenmerken van de cognitieve fase ?

A
  • doorgronden van de bewegingshandeling/-sequentie

- gebruik stap-voor-stap-uitvoeringsregels: expliciete kennis, interne focus van aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de kenmerken van de associatieve fase ?

A

aaneensmeden van onderdelen van de beweging

ontwikkeling van perceptie-actie-koppelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de kenmerken van de autonome fase ?

A

bewegingsuitvoering verloopt automatisch, impliciet

aandacht kan gericht worden op andere zaken (strategie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de 2 soorten focus van aandacht ?

A
  • interne focus en externe focus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de definitie van een interne focus van aandacht ?

A

aandacht gericht op de beweging zelf of op onderliggende processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de definitie van externe focus van aandacht ?

A

aandacht gericht op het effect van de beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de twee leer strategieën ?

A

impliciet en expliciet leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is expliciet leren ?

A

leren aan de hand van expliciete (verbaliseerbare) regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welk geheugen gebruikt het expliciet leren ?

A

declaratief geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is impliciet leren ?

A

leren van impliciete (niet verbaliseerbare) regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welk geheugen gebruikt het impliciet leren ?

A

procedureel geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke focus word aanvevolen en waarom ?

A

Externe focus van aandacht omdat de pt zelf kan realiseren wat hij moet doen om een positieve resultaat te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wanneer zou je expliciet leren ?

A
  • Bij een ingewikkelde taak,
  • bij een negatieve feedback om iemand te corrigeren om afleren,
  • als de beweging zelf ook een taakdoel is en aan een bepaalde criteria moet voldoen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is retentie?

A

hoe goed en hoe lang blijf het geleerde behouden ( hoe lang beklijft het)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is transfer ?

A

hoe goed is het overdraagbaar naar de situaties die niet precies het zelfde zijn als de condities waar onder geoefend is.

17
Q

wat is interne sturing ?

A

het leerproces berust vooral op de pt

18
Q

wat is externe sturing?

A

het leerproces en training berust vooral op de fysio

Zelfgestuurd

19
Q
  1. Welke neuronen zorgen ervoor dat wij kunnen leren door ‘imitatie-leren’?
A

Spiegel neuronen systeem

20
Q
  1. Bij welke letsels is foutloos leren nuttig?
A

Voorkant van het brein en geheugen stoornissen

21
Q

wat is forward chaining ?

A

oefening van het begin naar het einde werken ( probleem: mensen hebben hulp nodig op het moment dat het fout loop en dat het fou inslipt en dat er frustraties opbreng omdat de pt er mee geconfronteerd is )

22
Q

wat is backward chaining?

A

Backward chaining: van get einde naar het begin ( voordeel is dat de pt uiteindelijk het laaste stap in het process maakt die positieve reinforcement maakt)

23
Q

wat is traditionele training ?

A

inslijpen van gewenste (ideale) beweging door deze eindeloos te herhalen (“drillen”)

24
Q

wat is differentieel leren ?

A

bewegingsuitvoering sterk variëren om proces van zelf-organisatie te induceren.

25
wat zijn de variatie die je tijdens diferentieel leren kan gebruiken ?
Taak Omgeving Individu
26
Beschrijf de verschillende fasen van de Old Way New Way methode: de preparatiefase
- oude en nieuwe manier van doen geindentificieerd. - oude manier van doen word word ontleed en essentiele kenmerken worden benoemd. - zelfde met nieuwe manier waarbij de coach kan aandacht vragen verschillen en overeenkomsten met de oude manier van doen
27
Beschrijf de verschillende fasen van de Old Way New Way methode: de mediatiefase
Deze fase is de kern van old way new way methode: het actief contrasteren van de oude en de nieuwe manier van doen. - oude als de nieuwe manier van doen (opnieuw) te realiseren - actief na te denken over de verschillen en indien relevant de overeenkomsten tussen beide manieren van doen en deze expliciet te benoemen - De mediatie moet 5x herhaald worden zo dat de pt beide manier kan onderscheiden
28
Beschrijf de verschillende fasen van de Old Way New Way methode: toepassingsfase
- oefening van de nieuwe methode door deze te herhalen
29
Welke slaapfase blijkt een belangrijke rol te spelen bij het opbouwen van het procedurele geheugen?
De REM-slaap
30
Wat zijn belangrijke functies van slaap?
- cruciale rol bij lichamelijk herstel van de inspanning gedurende de dag - er komen groeihormonen vrij tijdens slaap, deze stimuleren de aanmaak van bot en spier. - behoud van energie, zoals het geval is bij de winterslaap. - slaap is noodzakelijk voor het verwerken, bewerken en opslaan van informatie in het brein, kortom voor leerprocessen.
31
21. Hoe verhouden verschillende slaapfases zich gedurende een nacht?
fase 1 = lichte slaap (slaapcyclus is 4-5%). De spier activiteit neemt af. fase 2 = ademhaling en hartslag dalen (slaapcyclus is 45-55%). De spieractiviteit neemt nog verder af. fase 3 = diepe slaap; deltagolven (slaapcyclus is 4-6%). De spieractiviteit is beperkt. fase 4 = zeer diepe slaap; grote deltagolven (slaapcyclus is 12-15%). De spieractiviteit is zeer beperkt. fase 5 = rapid eye movements. De hersengolven versnellen; dromen. (slaapcyclus is 20-25 %).