week 3

Question 1

De student heeft inzicht in het screeningsproces van de lage rug. Hij/zij is op de hoogte van de
algemeene stappen en specifiek van de alarmsignalen van de lage rug.

Answer 1

5 profielen.
1 = pluis
2 t/m 4 = niet pluis

Question 2

Triage van de lage rug

Answer 2

• simple backache
• nerve root pain
• posible serious spinal pathology

Question 3

De student kent de evidentie van de anamnestische gegevens, het neurologisch onderzoek en de
provocatietesten van zowel de LWK als de SI-gewrichten.

Radiculopathie tgv. een discopathie:

Answer 3

symptoom: prikkelend

SLR:
Hoge sensitiviteit, lage specificiteit

CSLR:
Hoge specificiteit, lage sensitiviteit

Sensibiliteitsverslies, krachtsverlies en verlies van reflex als apart item geen toegevoegde waarde.

Question 4

De student kent de evidentie van de anamnestische gegevens, het neurologisch onderzoek en de
provocatietesten van zowel de LWK als de SI-gewrichten.

A-specifieke lage rugklacht. SI gerelateerd? (15-20% van de lage rugklachten)

Answer 4

inviduele testen geven geen duidelijkheid van SI betrokkenheid.

Gebruik Clustertesten:

1. Van der Wurff (minimaal 3 van de 5)
2. Laslett (2 van de 4 of 3 van de 6)
3. zie beslisoom laslett

Question 5

Laslett cluster:

Answer 5

1. Distraction test
2. Thigh trust test
3. Compressie test
4. Sacral Thrust test
5. Gaeslen links test
6. Gaeslen rechts test.

Question 6

Van der Wurff cluster:

Answer 6

1. Distraction test
2. Tight trust test
3. Compressie test
4. Gaenselen test
5. Patricks test.

Question 7

Verschil screenen en anamnese:

Answer 7

Screenen:

• uitsluiten
• uitsluitende tests
• uitsluitende informatie

Anamnese:

• insluiten
• insluitende tests
• insluitende informatie

Question 8

2. De student kan de bewegingsrichtingen en de bewegingsbeperkingen van het SIJ benoemen

Answer 8

Nutatie:
de bovenkant van het sacrum beweegt naar voren en de apex beweegt naar achter.

Contranutatie:
bovenkant van het sacrum beweegt naar achter en de apex beweegt naar voren.

Question 9

2. De student kan beschrijven hoe de bekkenstabiliteit tot stand komt en wat dit inhoudt.

andere stand van bekken kan komen door:

Answer 9

vewringing:

Question 10

Hoe onstaat verwringing:

Answer 10

• Unilaterale musculaire verkorting
• Arthrogeen
• anomalie (vergroeiing in het gewricht)

Question 11

Stabiliteit bekken wordt gevormd door:

Answer 11

1. vormsluiting
2. krachtsluiting

= sluitingsmechanisme.

Question 12

Vormsluiting wordt gevormd door:

Answer 12

gewrichtsvlakken

Question 13

Krachtsluiting wordt gevormd door:

Answer 13

ligamenten

Question 14

Een stabiele ring/de boogbrug wordt gevormd door:

Answer 14

loading (druk van boven (zwaartekracht) en van onder (grond) zorgt ervoor dat gewricht stevig in mekaar gedrukt wordt.

Question 15

Spieren die invloed hebben op de krachtsluiting van het bekken:

Answer 15

MTA, hierdoor trekt de fascia thoraca lumbalis strak. –> andere spieren hechten hier ook weer op aan zoals gluteus maximus, lattisimus dorsi en obliques internus

Question 16

Instabiliteit bekken diagnosticeren:

Answer 16

• ASLR:
  hoog sensitief, hoog specifiek

score 0 tot 5
test is positief al bij enige moeite (dus vanaf 1 t/m 5)

• Posterior Pelvic Pain Test

Question 17

therapie:

Answer 17

stabiliserende oefeningen hebben geen meer effect op pijn en adl bij acute pijnklachten.

Question 18

2. De student kan de begrippen validiteit, sensitiviteit, specificiteit, responsiviteit, negatief en positief voorspellende waarde en likelihood ratio uitleggen.

Answer 18

??