Week 3 Change Flashcards

(33 cards)

1
Q

Op welke manier kan change plaatsvinden?

A

Improving, renewing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke types van change zijn er?

A

Evolutionary (incremental), revolutionary(drastic), entrepreneural(new start-ups)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke 2 manieren kan change plaatsvinen?

A

Linear en ongoing/iterative

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de basic cycle van change?

A

Diagnose, strategy, intervention plan, intervention

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een dynamic organizational capability?

A

stelt organisatie in staat om zowel oude capabilities aan te passen als nieuwe te creeëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is ambidexterity?

A

Het probleem dat organisaties zowel moeten reageren op de huidige markt als zich moeten voorbereiden op de nieuwe markt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uit welke twee delen bestaat ambidexterity?

A

Exploitation > huidige markt gericht op efficientie

Exploration> nieuwe markt gericht op innovatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de ambidexterity approach?

A

Je verandert door er een nieuwe organisatie bij te maken en niet door de huidige te veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is organizational slack?

A

De capaciteit van de organisatie om op dramatische veranderingen te kunnen reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom veranderen organisaties?

A

Flux op de markt brengen (iets nieuws) of aanpassen aan de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de biological philosophy?

A

Cahnge omdat het natuurlijk is en het gebeurt in een cycle (Darwin)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de rational philosophy?

A

Change omdat het moet van de manager (rationeel en lineair)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de institutional philosophy?

A

Change omdat het van de omgeving en het instituut hoort ( langzaam en klein)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de resource philosophy?

A

Change door de bronnen (verschillend verloop)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de contingency philosophy?

A

Change om fit tussen interne en externe factoren te vinden (verschillend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de psychological philosophy?

A

Belangrijk zijn de gevoelens bij change

17
Q

Wat is de political philosophy?

A

Change is een gevolg van een conflict van ideologieën

18
Q

Wat is de cultural philosophy?

A

Change is een natuurlijke reactie op de omgeving

19
Q

Wat is de system philosophy?

A

Change is alleen nuttig als het op alle levels van het systeem gebeurt

20
Q

Welke mechanismes komen naar boven als change plaatsvindt?

A

Loosely-coupled systems
Managing and being managed
Chaos thinking
Sociopolitical mechanisms

21
Q

Wat zijn loosely coupled systems?

A

Kan op organizational en individual level

  • ambiguities in organizations
  • loosely couples intentions and behavior ( acties kloppen niet bij intenties)
  • garbage can theory ( gat tussen theory, wat mensen willen doen en wat ze echt doen)
22
Q

Wat valt onder managing and being managed?

A
  • Autonomous workers ( iedereen doet eigen ding)
  • Basic conflict( manager probeert werknemers iets te laten uitvoeren, maar werknemers weigeren dit te doen) contested area)
  • Pocket-veto (autonomy zorgt ervoor dat professionals niet op requests hoeven te reageren)
23
Q

Wat is chaos thinking?

A

Patronen die de balans tussen de organisatie en de omgeving verstoren

24
Q

Wat wordt bedoelt met organizations die holons zijn?

A

Organisaties hebben een balans die makkelijk verstoort kan worden door een kleine verandering

25
In welke 5 situaties kan een organisatie zitten? (chaos thinking)
1. Edge of control (static equilibrium) 2. Between edge of control and balans 3. Dynamic balans 4. Between edge of control and chaos 5. Edge of chaos
26
Wanneer vindt er een crisis plaats? (Chaos thinking)
Een organisatie houdt zich vast aan oude patronen maar deze werken niet dus het gedrag wordt onvoorspelbaar
27
Wat kunnen de gevolgen zijn van een crisis?
Een organisatie gaat dood, gaat zichzelf vernieuwen of stagnates en fossilizes (static equilibrium)
28
Wat valt onder socio-political mechanisms?
- action theory and power (mensen vormen coalites om hun eigen belang te volgen) - Informal organization ( processen en gedrag die spontaan gebeuren) vs formal organization (vaste dingen van een organisatie) - Economic exchange in group behaviour (er is mutual exchange in een groep, elk systeem heeft dit)
29
Wat is blue thinking?
Rationalistisch, topdown, focus op resultaat, maar kan voor weerstand zorgen
30
Wat is de yellow strategy?
Samenbrengen van standpunten met onderhandelingen, samen doelen bedenken (coalitievorming), maar kan zijn dat allebei verliezen
31
Wat is de red strategy?
Focust op het beste uit mensen krijgen, met straffen en beloningen, geven en nemen, duurt wel even
32
Wat is de green strategy?
Focust op tekortkomingen, nieuwe inzichten, leren en reflecteren, lang proces en niet iedereen staat ervoor open
33
Wat is de white strategy?
Heel dynamisch en non-linear, energie om ergens anders naar te kijken, change onstaat zelf, beetje vaag