week 4 Flashcards

(51 cards)

1
Q

hoe heet het hart in het latijns?

A

cor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bovenste en onderste holte?

A

bovenste= atrium–> boezem
onderste= ventrikel–> kamer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe verloopt de grote bloedsomloop? en de kleine?

A

linker ventrikel- aorta- slagaders- organen en weefsel- aders-holle aders- rechter atrium- longcirculatie

rechter ventrikel- longslagader- longen- longaders- linker atrium- lichaamscirculatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke 2 grote vaten vervoeren zuurstofarm bloed naar het rechteratrium?

A

vena cava inferior (onderste holle ader) en
de vena cava superior (bovenste holle ader)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke 2 soorten kleppen heb je?

A
  1. atrioventriculaire kleppen= de hartkleppen tussen atria en ventrikels
  2. arteriele kleppen= de hartkleppen tussen ventrikels en grote slagaders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

welke 2 artioventriculaire kleppen heb je?

A
  1. tricuspidalisklep= klep tussen rechter atrium en rechter ventrikel
  2. mitralisklep= klep tussen linker atrium en linker ventrikel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke 2 arteriele kleppen heb je?1

A
  1. pulmonalisklep= klep tussen rechter ventrikel en longslagader
  2. aortaklep= klep tussen linker ventrikel en aorta
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

uit welke 3 onderdelen bestaat het hart?

A
  1. Endocard ==> binnen
  2. Myocard ==> midden
    o Dikste laag van de hartwand
    o Bestaat uit hartspierweefsel, waarvan de spiervezels in drie lagen zijn gerangschikt
  3. Pericard ==> buiten
    o Rondom het hart zitten de beide sereuze vliezen, die samen het pericardium
    (hartzakje) vormen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat doet de sinusknoop?

A

Ligt in het myocardium van het r. atrium, tussen de uitmondingen van de v. cava inferior
en de v. cava superior
o Bestaat uit een klein netwerk van hartspiercellen die impulsen kunnen opwekken, met
een gemiddelde frequentie van 100 per minuut ==> intrinsieke (eigen) frequentie ==>
sinusritme
o Pacemaker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waaruit bestaat het prikkelgeleidingssysteem van het hart?

A

Uit gespecialiseerde hartspiercellen met een prikkelvormend en prikkelgeleidend vermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar ligt de sinusknoop?

A

In het myocardium van het rechteratrium, tussen de v. cava inferior en superior.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de functie van de sinusknoop?

A

Impulsen opwekken met een intrinsieke frequentie van ongeveer 100 per minuut (sinusritme); fungeert als pacemaker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doet de AV-knoop met impulsen van de sinusknoop?

A

Ontvangt de impulsen en vertraagt deze met ongeveer 0,1 seconde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er als de AV-knoop geen impulsen van de sinusknoop ontvangt?

A

Dan genereert hij zelf impulsen met een frequentie van ongeveer 50 per minuut (atrioventriculair ritme).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het effect van de sinusknoop op het ritme van de AV-knoop in rust?

A

Versnelt het ritme van de AV-knoop naar gemiddeld 75 per minuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van de bundel van His?

A

Geleidt impulsen van de AV-knoop via het atrium- en ventrikelseptum naar beneden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de functie van de purkinjevezels?

A

Geven impulsen door aan de hartspiercellen van de ventrikels, waardoor contractie ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar liggen de purkinjevezels?

A

Verspreid over het hele ventrikelmyocard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de juiste volgorde van prikkelgeleiding in het hart?

A

Sinusknoop → atria → AV-knoop → bundel van His → bundeltakken → purkinjevezels → ventrikels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is de functie van het hart?

A

ervoor zorgen dat het bloed het lichaam rondgepompt wordt, via de lichaamscirculatie
en de longcirculatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

uit welke 2 fases bestaat de hartcyclus?

A

systole= actiefase
diastole= rustfase

22
Q

elke hartactie bestaat uit drie fases?

A
  1. Passieve vullingsfase (t = 0,0 – 0,4 sec)
    Begint aan het eind van de ventriculaire systole.

Zowel atria als ventrikels zijn ontspannen.

Bloed stroomt vanuit de holle aders en longaders passief de atria en vervolgens de ventrikels in.

Aan het einde zijn atria en ventrikels grotendeels gevuld.

🔹 2. Actieve vullingsfase (t = 0,4 – 0,5 sec)
Atria contraheren (atriale systole) o.i.v. impulsen uit de sinusknoop.

Impulsen worden iets vertraagd door de AV-knoop.

De contractie duwt extra bloed (ca. 10%) naar de ventrikels.

Holle aders en longaders worden tijdelijk dichtgeknepen, zodat bloed goed wordt doorgeduwd.

Ventrikelwand rekt uit door de extra vulling.

🔹 3. Ventrikelsystolische fase (t = 0,5 – 0,8 sec)
➤ a) Isovolumetrische contractie (t = 0,5 – 0,55 sec)
Atria ontspannen (start atriale diastole).

Prikkelgeleiding bereikt ventrikels via AV-knoop → bundel van His → purkinjevezels.

Ventrikels beginnen samen te trekken:

Bloeddruk stijgt → AV-kleppen slaan dicht → eerste harttoon.

Druk nog niet hoog genoeg om arteriële kleppen te openen.

Volume blijft onveranderd (isovolumetrisch), bloed kan nog niet weg.

➤ b) Ejectiefase (t = 0,55 – 0,7 sec)
Zodra druk in ventrikels > druk in aorta en truncus pulmonalis:

Arteriële kleppen openen, bloed wordt met kracht uitgestoten naar de grote arteriën.

➤ c) Relaxatiefase (t = 0,7 – 0,8 sec)
Ventrikelmyocard ontspant (ventrikeldiastole).

Bloeddruk in ventrikels daalt sterk.

Druk in aorta en truncus pulmonalis blijft hoog → arteriële kleppen sluiten → tweede harttoon.

Ventrikels zijn nu geleegd; systole eindigt.

23
Q

wat is een ECG?

A

elektrocardiogram, hartfilmpje

24
Q

uit welke onderdelen bestaan de ECG (P, PQ, Q-dal, QRS-complex, ST-segment, T-top)

A

P-top ==> piek is het resultaat van de impulsen van de sinusknoop in het atriummyocard,
waardoor de atria gaan samentrekken
PQ-segment ==> dit weerspiegelt de vertraagde prikkelgeleiding in de AV-knoop
Q-dal ==> verspreiden van de impulsen over het ventrikelseptum
QRS-complex ==> piek representeert de prikkelinvasie van het ventrikelmyocard. Daarbij
worden eerst, via de bundel van his, de bundeltakken bereikt, vervolgens de purkinjevezels
en zo omhoog het gehele ventrikelmyocard tot aan de anuli fibrosi. Gedurende het QRS
complex komt het atriummyocard weer in de (elektrische) rusttoestand - -
ST-segment ==> geeft het wegebben van de prikkeltoestand van het ventrikel weer
T-top ==>hangt samen met het tot (elektrische) rusttoestand komen van het
ventrikelmyocard

25
hartcapaciteit?
het vermogen van een ventrikel om per tijdseenheid een bepaalde hoeveelheid bloed weg te pompen
26
HMV = fH x Vs , wat geeft deze formule aan?
HMV = de hoeveelheid bloed die het hart per minuut, per ventrikel wegpompt Afhankelijk van hartfrequentie en slagvolume per ventrikel Hartfrequentie = het aantal ventrikelcontracties per minuut ==> fH Slagvolume per ventrikel = het aantal milliliter bloed dat per contractie weggepompt wordt ==> Vs
27
wat is bloeddruk/tensie?
de druk die het bloed uitoefent op de wand van een bloedvat
28
welke drie soorten drukken heb je?
Arteriële druk = bloeddruk in de slagaders Capillaire druk = bloeddruk in de capillairen Veneuze druk = bloeddruk in de aders
29
welke 4 bloeddrukbepalende factoren zijn er?
1. Vullingstoestand van het bloedvat 2. Slagvolume ==> hoeveelheid bloed die per hartslag weggepompt wordt o Neemt toe bij inspanning ==> arteriële druk stijgt 3. Elasticiteit van de vaatwand ==> bepaalt de veerkracht van het bloedvat 4. Perifere weerstand==>à weerstand die de bloedstroom ondervindt, onder meer door de viscositeit van het bloed en de wrijving tegen de vaatwanden
30
welke 5 dingen van de hormonale regulatie hebben invloed op de bloeddruk?
🔹 ADH (antidiuretisch hormoon) Productie: hypothalamus → via hypofyse in bloed. Werking: meer waterterugresorptie in nieren → bloedvolume ↑ → bloeddruk ↑. 🔹 Aldosteron (bijnierschors) Stimuleert Na⁺-terugresorptie & K⁺-uitscheiding in nieren. Meer Na⁺ = meer waterretentie → bloedvolume ↑ → bloeddruk ↑. 🔹 Renine (nieren) Stimuleert vorming van angiotensine. Angiotensine: vasoconstrictie + stimuleert aldosteronproductie → bloeddruk ↑. 🔹 Adrenaline & noradrenaline (bijniermerg) Adrenaline: ↑ hartactiviteit, vasoconstrictie (behalve in hart & skeletspieren → dilatatie). Netto: bloeddruk ↑. 🔹 Histamine Bij weefselschade → lokale vasodilatatie → bloeddruk daalt.
31
Welke twee centra regelen neurale bloeddrukregulatie?
Het hartregulatiecentrum en het vasomotorisch centrum, beide gelegen in de medulla oblongata.
32
Wat doet het hartregulatiecentrum? en het vasomotorisch centrum?
Stuurt impulsen naar de hartspier en beïnvloedt de hartfrequentie en contractiekracht. Regelt vasoconstrictie en vasodilatatie van arteriolen → beïnvloedt perifere weerstand en bloeddruk.
33
Welke sensoren leveren deze informatie aan de hersenstam?
Baroreceptoren meten bloeddruk. Chemoreceptoren meten pH en zuurstofspanning.
34
door welke 4 dingen kan oedeem ontstaan?
Hogere filtratiedruk ==> bijvoorbeeld stuwing door veneuze trombose of hartfalen Lagere concentratie albumine ==> bijvoorbeeld ondervoeding of leverfalen Toegenomen eiwitpermeabiliteit ==> ontstekingsoedeem Lymfestuwing ==> lymfoedeem
35
wat is shock?
een verspreid zuurstoftekort door een acuut probleem in de circulatie
36
welke 4 vormen van shock zijn er?
1. Hypovolemische shock ==> te weinig circulerend volume o Gevolg van bloedverlies en/of vochtverlies o Kan komen door bloeding, brandwonden, braken, diarree en vochtophoping in de darm bij een ileus of peritonitis of veel plassen bij suikerziekte 2. Cardiogene shock ==> hart pompt onvoldoende of niet o Gevolg van een slechte hartwerking, bijvoorbeeld door een groot hartinfarct, klepscheur of een hartritmestoornis o Er is een normale hoeveelheid bloed, maar wordt onvoldoende of niet rondgepompt 3. Distributieve shock ==> bloed is verkeerd verdeeld o Gevolg van een algehele vaatverwijding, bijvoorbeeld door allergische reacties of een sepsis o Verdeling over de weefsels is niet meer juist o Anafylaxie of epiduraal en spinaal anesthesie kan ook leiden tot distributieve shock 4. Obstructieve shock ==> bloedsomloop is afgesloten o Gevolg van een afsluiting in de (kleine) circulatie o Oorzaken: grote longembolie, spanningspneumothorax (steeds meer lucht tussen de pleurabladen) en harttamponnade (vochtophoping in het hartzakje)
37
Onderzoek bij shock?
1. Anamnese – Oorzaken en klachten achterhalen Bloedverlies of buikgriep → Hypovolemische shock Drukkende pijn op de borst → Cardiogene shock Infecties of contact met allergenen → Distributieve shock Plotselinge pijn bij het ademen → Obstructieve shock 2. Lichamelijk onderzoek Vlakke halsvenen bij liggende patiënt → Hypovolemisch of distributief Gestuwde halsvenen bij zittende patiënt → Obstructief of cardiogeen Rode, warme huid → Distributieve shock Koude, bleke of grauwe huid → Andere vormen van shock Trage of onregelmatige hartslag → Cardiogene shock 3. Aanvullend onderzoek Bloedgasanalyse → Inzicht in zuur-base-evenwicht en zuurstofspanning Bloedonderzoek → Achterhalen van onderliggende oorzaak ECG (Elektrocardiografie) → Bij verdenking op cardiogene shock Beeldvorming (zoals X-thorax, echo, CT) → Opsporen van oorzaak van de shock
38
eerste hulp bij shock?
Houding ==> plat met de benen hoog Bij bemoeilijkte ademhaling een halfzittende houding met de benen hoog Niks laten drinken Bij koude omgeving een deken geven 112 bellen
39
behandeling shock?
VIP behandeling: VIP: Ventilatie – Infusie – Pompkracht Ventilatie Toediening van zuurstof: 10–15 L/min via masker Indien nodig: beademing Infusie Snel vocht toedienen om circulerend volume te verhogen Pompkracht verbeteren Medicatie zoals adrenaline, noradrenaline, dopamine 2. Oorzakelijke behandeling naast VIP Hypovolemische shock Bloedingen stelpen, brandwonden bedekken, darmproblemen behandelen Cardiogene shock Stolsel in kransslagader oplossen Hartritme corrigeren Allergische (anafylactische) shock Antihistaminica (evt. adrenaline en corticosteroïden) Septische shock Antibiotica gericht op de verwekker Obstructieve shock Longembolie oplossen, thoraxdrain, pericarddrainage
40
wat gebeurd er bij sepsis en septische shock?
Bij een sepsis en septische shock verspreiden micro-organismen zich via het bloed à in hele lichaam een ontstekingsreactie met overal vaatverwijding, verhoogde capillaire eiwitpermeabiliteit en stollingsactivatie
41
wat is SIRS?
SIRS is een algemene ontstekingsreactie van het lichaam, die kan ontstaan door infecties, maar ook door niet-infectieuze oorzaken zoals trauma, pancreatitis of verbranding. ✅ Diagnose SIRS: als aan minstens 2 van de 4 volgende criteria wordt voldaan: Temperatuur > 38°C of < 36°C Hartfrequentie > 90/min Ademhalingsfrequentie > 20/min of pCO₂ < 4,3 kPa Witte bloedcellen (leukocyten) > 12.000 of < 4.000 of >10% onrijpe vormen (staven)
42
wat is sepsis?
Een levensbedreigende orgaandysfunctie veroorzaakt door een ontregelde immuunrespons op een infectie.
43
oorzaken, verschijnselen, complicaties, onderzoek en beleid sepsis en septische shock?
Oorzaken: Infecties (luchtweg, UWI, wond, darm, meningitis), katheters/drains, immunosuppressie (chemo, corticosteroïden, AIDS) Verschijnselen: Rode warme huid, koorts → vaatverwijding → hypotensie → tachycardie Late fase: grauwe huid, hypothermie, ↓ perfusie Complicaties: Verwardheid (hersenen), nierfalen (oligurie, ↑ ureum/creat), myocardinfarct, DIS (stolsels + bloedingen), ARDS, MOF Onderzoek: Stolling (INR/APTT/fibrinogeen), leverenzymen (ALAT/ASAT) Beleid: Zuurstof, vocht (NaCl/Ringer), 1u AB IV, broncontrole, vasopressoren/inotropen bij hypotensie, stollingsproducten bij DIS
44
hartfalen links (oorzaken, verschijnselen)?
🧠 Oorzaak: Linkerkamer pompt slecht → bloed stuwt terug naar longen → vocht in longblaasjes → ↓ zuurstofopname → dyspnoe 📌 Mogelijke oorzaken: Hartinfarct / ischemie (↓ pompkracht) Ritmestoornissen (te snel, traag, onregelmatig) Myocarditis / cardiomyopathie (hartspierziekten) Klepgebreken (mitralis/aorta: lekkage of vernauwing) Hypertensie (↑ afterload) Anemie (hart moet harder werken) 📋 Symptomen: Kortademig, vooral bij platliggen Vocht achter longen → piepende ademhaling (astma cardiale) Wil rechtop zitten om beter te ademen Moeheid, koude/bleke ledematen door ↓ bloed naar lichaam Cyanose bij ernstige zuurstoftekort
45
rechtszijdig hartfalen (verschijnselen, complicaties en oorzaken)?
📌 Wat gebeurt er? Rechterkamer pompt slecht → bloed stuwt terug in aders → ↑ druk → vocht uit bloedvaten → oedeem in benen, enkels, billen en buik. 🧪 Oorzaken: Hartinfarct / ischemie rechts Ritmestoornissen (traag, snel, onregelmatig) Myocarditis / cardiomyopathie Tricuspidalis-/pulmonalisklepgebrek (lekkage of vernauwing) Longemfyseem, longfibrose, longembolie Gevolg van linkszijdig hartfalen 📋 Symptomen: Oedeem in enkels (staand) of billen/stuit (liggend) Opgezette halsvenen, verhoogde CVD Nycturie (’s nachts veel plassen door heropname vocht) Leverstuwing → kan leiden tot ascites (vocht in buik) of uiteindelijk levercirrose Mogelijk open been (ulcus cruris) ↑ risico op decubitus bij bedlegerige patiënten
46
hartfalen links en rechts? (complicaties en onderzoek?
Linkerhartfalen → Slechte pomp naar lichaam → longstuwing → Klachten: dyspnoe, orthopneu, vermoeidheid Langdurig linkerfalen → Verhoogde druk in longvaten → Overbelasting rechterhart → rechterfalen Rechterhartfalen → Slechte pomp naar longen → vochtophoping → Klachten: oedeem (benen, buik), nycturie, opgezette halsvenen Beiderzijds falen → Ontstaat secundair (links → rechts) of direct bij bijv. myocarditis, cardiomyopathie, aritmie, anemie Complicaties Atriumfibrilleren: chaotische boezemprikkeling → onregelmatige pols Risico op hersenembolieën → antistolling nodig Pneumonie: door slijmophoping en verminderde hoestreflex Symptomen: benauwdheid, koorts, vies sputum, pijn bij ademhaling Onderzoek bij hartfalen Symptomen: Linksfalen: benauwd bij platliggen Rechtsfalen: enkeloedeem, nycturie Algemeen: vermoeidheid, koude extremiteiten Lichamelijk onderzoek: Crepitaties longen (onderin) Souffles bij klepafwijkingen Pitting oedeem, koude pols Aanvullend onderzoek: ECG → ritme, hypertrofie, ischemie Echo → ejectiefractie X-thorax → vergroot hart Röntgen → longstuwing, pneumonie
47
behandeling links en rechts hartfalen?
1. Symptomatische therapie: Bij linksdecompensatie: rechtop zitten, zuurstof, lisdiuretica. Bij rechtsdecompensatie: benen hoog, zwachtelen/steunkousen. Medicatie: ACE-remmers (captopril, enalapril, lisinopril) Angiotensine-2-blokkers (losartan, candesartan) Diuretica: lis (furosemide), thiazide (hydrochloorthiazide) Bètablokkers (atenolol, metoprolol) Aldosteronantagonisten (triamtereen) Digoxine bij atriumfibrilleren Astma cardiale/longoedeem: rechtop zitten, zuurstof (10-15 L), nitraten, lisdiuretica. RAAS-remmers: remmen hartwandfibrose. HF met verminderde ejectiefractie: ACE-remmer → A2-blokker als alternatief. HF met behouden ejectiefractie: focus op bloeddrukverlaging. 2. Causale therapie: Dotteren/stent (PCI) Bypass (CABG) Ritmecontrole (anti-aritmica, pacemaker) Klepoperaties Behandeling van hypertensie en anemie.
48
welke 5 geneesmiddelen zijn er voor anginga pectoris?
1. Nitroglycerine en verwante nitraten Eerstelijnsbehandeling bij stabiele angina pectoris Toediening: spray of pleister Korte werkingsduur: ~5 minuten in de circulatie Bijwerkingen: hypotensie, kloppende hoofdpijn, blozen 2. Bètablokkers Werking: blokkeren adrenalinereceptoren → hartfrequentie en contractiekracht nemen af Voorbeelden: metoprolol, propranolol, atenolol 3. Calciumkanaalblokkers Werken op calciumkanalen in hartspier, geleidingssysteem en vaatwand Effecten: Verlaging hartfrequentie Verminderde contractiekracht Verlaging bloeddruk Voorbeelden: amlodipine, verapamil Bijwerkingen: hypotensie, blozen, oedeem, hoofdpijn, obstipatie 4. Kaliumkanaalopeners Voorbeeld: nicorandil Werking: opent kaliumkanalen in gladde spiercellen van bloedvaten → verminderde contractiegevoeligheid → vasodilatatie 5. Ivabradine Werking: blokkeert een Na/K-ionkanaal op pacemakercellen Effect: verlaging hartfrequentie → minder zuurstofverbruik door de hartspier
49
wat zijn statinen en wat is een voorbeeld ervan?
om de cholesterol in het bloed te verlagen --> simvastatine bijwerkingen: maag-darmklachten, spierpijn en ontstekingen
50
welke 6 soorten antihypertensiva zijn er?
1 ACE-remmers Werking: Remmen omzetting van angiotensine I naar II → vaatverwijding Indicatie: Essentiële hypertensie, hartfalen Voorbeelden: enalapril, captopril, lisinopril Bijwerking: aanhoudende droge hoest, hypotensie 2. Renineremmers Werking: Blokkeren renine → remming omzetting angiotensinogeen naar angiotensine I 3. Angiotensine-II-receptorblokkers (ARB's) Werking: Blokkeren angiotensine II-receptoren → voorkomen vaatvernauwing Voorbeelden: losartan, valsartan, candesartan 4. Thiazidediuretica Werking: Verhogen urineproductie → verlagen bloedvolume Voorbeeld: hydrochloorthiazide Bijwerkingen: hypotensie, hypokaliëmie, hyponatriëmie 5. Calciumkanaalblokkers Werking: Remmen calciuminstroom → vaatverwijding, lagere hartcontractie Voorbeelden: amlodipine, nifedipine, verapamil Bijwerkingen: hypotensie, hoofdpijn, duizeligheid, blozen, GI-klachten, vermoeidheid 6. Alfa-adrenoreceptorblokkers Werking: Blokkeren alfa-1-receptoren → vaatverwijding van arteriolen Voorbeelden: terazosine, prazosine
51
Wat is de classificatie voor hartfalen?
Ernst hartfalen - - - - - NYHA-classificatie = een functionele classificatie I à geen klachten, wel verminderde hartfunctie II à klachten bij flinke inspanning III à klachten bij geringe inspanning IV à klachten in rust