{ "@context": "https://schema.org", "@type": "Organization", "name": "Brainscape", "url": "https://www.brainscape.com/", "logo": "https://www.brainscape.com/pks/images/cms/public-views/shared/Brainscape-logo-c4e172b280b4616f7fda.svg", "sameAs": [ "https://www.facebook.com/Brainscape", "https://x.com/brainscape", "https://www.linkedin.com/company/brainscape", "https://www.instagram.com/brainscape/", "https://www.tiktok.com/@brainscapeu", "https://www.pinterest.com/brainscape/", "https://www.youtube.com/@BrainscapeNY" ], "contactPoint": { "@type": "ContactPoint", "telephone": "(929) 334-4005", "contactType": "customer service", "availableLanguage": ["English"] }, "founder": { "@type": "Person", "name": "Andrew Cohen" }, "description": "Brainscape’s spaced repetition system is proven to DOUBLE learning results! Find, make, and study flashcards online or in our mobile app. Serious learners only.", "address": { "@type": "PostalAddress", "streetAddress": "159 W 25th St, Ste 517", "addressLocality": "New York", "addressRegion": "NY", "postalCode": "10001", "addressCountry": "USA" } }

Week 5 Flashcards

(241 cards)

1
Q

Wat zijn de functies van het hoofd?

A

-Opname voedsel en vocht
-Toegang zuurstof
-Zintuiglijke waarneming (en evenwicht)
-Communicatie (ook non-verbaal)
-Bescherming van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit welk vlak bestaat de hals?

A

Onder mandibula, protuberantia occipitalis externa en mastoid en boven de clavicula, scapula en proc. spinosus van C7.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Is de hals of de nek langer?

A

Nek (achter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit welke 2 compartimenten bestaat het hoofd?

A

Neurocranium en viscerocranium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke compartimenten bestaat de hals?

A

Visceraal, vasculair en vertebraal (en spier) compartiment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar bestaat het visceraal compartiment uit?

A

Trachea/larynx, pharynx en oesophagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar bestaat het vasculair compartiment uit?

A

2 bundels met ieder een arterie, vene en zenuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar bestaat het vertebraal compartiment uit?

A

Ruggenmerg, wervelkolom en spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Op welke 2 manieren kan je anatomie beschrijven?

A

Systematisch en regionaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke hood-hals spiergroepen zijn ontwikkeld uit de kieuwbogen?

A

Kauwspieren, mimische spieren, pharynx/larynx spieren, sternocleidomastoideus, trapezius en suprahyoidale spieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke hoofd-hals spieren zijn ontwikkeld uit somieten?

A

Oog- en tongspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke spieren worden geinnerveerd door het czs?

A

-Infrahyoidale spieren. Plexus cervicalis(?)
-Vertebrale nekspieren:
->Prevertebrale + laterale nekspieren: plexus cervicalis/brachialis
->Postvertebrale nekspieren: dorsale rami van cervicale zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke spieren worden geinnerveerd door de hersenzenuwen?

A

M. sternocleidomastoideus, m. trapezius, oog-, kauw-, mimische-, pharynx-/larynx-, tong- en suprahyoidale spieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de larynx?

A

Het strottenhoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de pharynx?

A

Keelzak (achter mond/neusholte en boven slokdarm/trachea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Door welke zenuwen worden de (extrinsieke) oogspieren geinnerveerd?

A

N. III, IV en VI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Door welke zenuwen worden de 4 kauwspieren geinnerveerd?

A

n. V3 (3e tak van n. V: n. trigeminus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Door welke zenuw worden de mimische spieren geinnerveerd?

A

n. VII (facialis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Door welke zenuwen worden de pharynx-/larynxspieren geinnerveerd?

A

n. IX en X (glossopharyngeus boven en vagus voor de larynx en onderste pharynx). N. bagus is autonoom, maar deze vezels niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Door welke zenuw wordt de m. sternocleidomastoideus geinnerveerd?

A

n. XI (n. accessorius)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Door welke zenuw worden de intrinsieke en extrinsieke tongspieren geinnerveerd?

A

n. XII (n. hypoglossus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Door welke zenuwen worden de suprahyoidale spieren geinnerveerd?

A

n. V3 en VII

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe heet de tongbeen?

A

Os hyoideum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe verlopen de ventrale en dorsale rami in de hals?

A

De ventrale rami vormen een plexus (cervicalis), de dorsale rami innerveren segmentaal spieren en/of de daar aanwezige huid. Dit zijn de cervicale zenuwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welk zenuw heeft direct ingang in de grote hersenen?
n. olfactorius
26
Welke hersenzenuw is zuiver sensorisch?
n. VIII (vestibulocochlearis, gehoor en evenwicht)
27
Welke autonome zenuwen zijn er in het hoofd/halsgebied?
Truncus sympaticus (cervicale deel, grensstreng, afkomstig uit thoracaal) Parasympathische componenten van nn. III, VII, IX, X
28
Hoe verloopt het reukzintuig?
Bulbus olfactorius->filia olfactorius door zeefplaat naar reukslijmvlies in neusholte (vooral rondom bovenste neusschelp)
29
Waar liggen de zintuigen in het oor?
Rotsbeen. Gehoor in cochlea, evenwicht in halcirkelvormige kanalen
30
Uit welke 3 delen bestaat het oor?
Buitenoor (tot trommelvlies), middenoor (achter trommelvlies, gehoorbeentjes via rond en ovaal venster verbonden met binnenoor) en binnenoor (zintuigdeel)
31
Hoe wordt de tong geinnerveerd?
-Voorste 1/3 door N. vii-> gordatympini (smaakvezels) takken af van n. VII en voegen zich bij n. lingualis die zorgt voor gevoel tong -Middelste 1/3 door n. IX -Achterste 1/3 door n. X
32
Waaruit komt de n. lingualis?
n. v3 is een aftakking van de n. mandibularis
33
Welke smaken zijn er?
Zoet, zuur, bitter en umami
34
Hoe verloopt de a. carotis communis?
-A. carotis externa gaat naar het aangezicht. Vetakt in de a. facialis, a. maxillaris a. temporalis superfacialis -A. carotis interna gaat naar de hersenen
35
Hoe wordt de huid van hoofdhals geinnerveerd?
-Aangezicht door n. V -Grootste deel hals door plezus cervicalis via punctum nervosum -Achterste deel door dorsale rami van de cervicale zenuwen C1 t/m 6
36
Wat zijn de belangrijkste klieren in het hoofd-halsgebied?
Glandula lacrimalis, speekselklieren (glandula parotis (afvoer wangregio), submandibullaris (afvoer onder voorkant tong) en sublingualis (afvoer tussen kiezen en tong)), glandula thyroidea, lymfeklieren, hypofyse en epifyse
37
Welke soorten steunweefsel zijn er?
Bot, kraakbeen, bepaald BW (BW in engere zin, fascies, pezen, lig)
38
Wat zijn 5 kenmerken van steunweefsel?
-Continuiteit door gelijke opbouw. Collagene vezels lopen over. -Veranderlijkheid. Botten sterker bij grotere krachten -Bepalen vorm lichaam -Vorm-functie relatie -Verdeelt lichaam in compartimenten
39
Wat zijn gewrichten?
Botverbindingen
40
Wat is congruentie?
Mate van passen. Hoge congruentie beperkt bewegingsvrijheid.
41
Welke soorten stabiliteit zijn er?
-Passief (vorm, kapsel, banden/lig.). Ten koste bewegingsvrijheid -Actief (spieren)
42
Uit welke elementen bestaan de romp en axiale skelet?
Wervelkolom, thorax, abdomen en schouder-/bekkengordels
43
Welke 2 soorten (rug)spieren zijn er?
Intrinsieke spieren: blijven in de romp Extrinsieke spieren: gaan va de rug richting de extremiteiten
44
Welk functioneel dilemma is er in de wervelkolom?
Mobiliteit vs. stabiliteit
45
Hoe zijn de wervels onderling verbonden?
Via facetgewrichten, disci intervertebrali met nucleus pulposus en anulus fibrosis en ligamenten
46
Benoem de extrinsieke rugspieren
M. trapezius (scapula niet onderdeel thorax), rhomboideus, latissimus dorsi, levator scapulae
47
Hoeveel wervels zijn er?
7 cervicaal (lordose), 12 thoracaal (kyphose), 5 lumbaal (lordose)
48
Waaraan zijn de cervicale wervels te herkennen?
Kleiner corpus, foramen transversarium, gespleten proc spinosus en schuine facetgewrichten voor rotatie en retroflexie
49
Waaraan zijn de thoracale wervels te herkennen?
Articulatio costae en facetgewrichten in het frontale vlak voor lateroflexie
50
Waaraan zijn de lumbale wervels te herkennen?
Groot corpus en facetgewrichtjes in het midsagittale vlak voor flexie en extensie.
51
Waardoor zijn de thorax- en buikholte gescheiden?
Middenrif
52
Welke ligamenten zijn er rond de wervelkolom?
Lig. longitudinale anterius en posterius (die rekreceptoren bevatten), lig flava, lig interspinales en lig supraspinales
53
Wat zijn de functies van de thorax?
Ademhaling en bescherming
54
Hoe zitten de ribben vast?
Articulatio costovertebrale, articulatio sternocostalis met daartussen cartilago costalis
55
Hoe heten de openingen in de thorax?
Onderste en bovenste thoraxapertuur
56
Waarmee wordt de onderste apertuur gesloten?
Diafragma met spieren, die vastzit aan de onderste ribben. Door het diafragma gaan de slokdarm (oesophygale hiatus), aorta (aortale hiatus) en vena cava (vena cava apertuur)
57
Waarmee wordt de bovenste apertuur gesloten?
Bovenste rib bij Th1 en manubrium sternum. Gevuld door de slokdarm, topje longen, vaten en luchtpijp.
58
Hoe heet de peesplaat in het diafragma?
Centrum tendineum, geen spieren dus bloed niet verhinderd
59
Wat zijn de intrinsieke thoraxspieren?
De tussenribspieren: ->M. intercostalis externi. Borstkas omhoog ->M. intercostalis interni. Borstkas kleiner. Omgekeerde vezelrichting. ->M. intercostalis intimi. Werken met de interni, dezelfde vezelrichting
60
Waar lopen de intercostale venen en zenuwen?
Tussen de m. intercostalis interni en intimi
61
Wat zijn de extrinsieke thoraxspieren (met origo en insertie)?
M. pec major. O: sternum, clavicula en ribben. I: crista tuberculi M. pec minor. O: ribben. I: proc. coracoideus Ook de eerder benoemde rugspieren
62
Wat is de relatie tussen bouw van de buikwand en thoraxwand?
Ze zijn analoog, behalve spieren ipv ribben
63
Hoe verlopen de buikspieren?
Van ribben (via fasciebladen verbonden) tot bekken. 3 lagen van rug naar sternum.
64
Wat zijn de 3 buikspierlagen?
-M. obliquus externus -M. obliquus internus -M. obliquus transversus Ze komen via 3 aponeurosen (peesplaten) samen in een fascies die de rectus omkapselt
65
Wat gaat door de abdominale fascies?
Lieskanaal
66
Welke soorten spierweefsel zijn er?
Skelet, hart en gladspierweefsel
67
Wat zijn de kenmerken van skeletspierweefsel?
-Dwarsgestreept -Snelle contractie (onder wil) -Duidelijk bandenpatroon -Multinucleair -Ovale kernen liggen perifeer -Sterke kleuring door eiwitten (myofilamenten)
68
Wat zijn de kenmerken van hartspierweefsel?
-Dwarsgestreept -Snelle en ritmische contractie (niet onder wil) -Duidelijk bandenpatroon -Meestal mononucleair -Centraal gelegen kern -Intercalairlijnen tussen cellen -Hartspiercellen kunnen vertakken
69
Hoe ontstaan skeletspiercellen en hoe zien ze eruit?
Lange, cilindrische meerkernige cellen t.g.v. fusie mononucleaire myoblasten (syncitium)
70
Hoe heet een bundel spiervezels?
Fascikel
71
Wat is een ander naam voor spiercellen?
Spiervezels
72
Hoe heet het celmembraan van een spiercel?
Sarcolemma
73
Waaruit bestaan spiervezels?
Sarcomeren met daarin myofibrillen (aaneenschakeling en bundeling van sarcomeren), die zijn opgebouwd uit myofilamenten (actine en myosine)
74
Wat is een sarcomeer?
Het gebied tussen 2 Z-lijnen. Contractieve eenheid
75
Welke gebieden zijn er in een myofibril te onderscheiden?
A-band, I-band, H-band, Z-lijn en M-lijn. Te onderscheiden met een elektronenmicroscoop
76
Wat is de A-band?
Myosine met deels overlappende actine
77
Wat is de I-band?
Gebied met alleen actine
78
Wat is de H-band?
Gebied met alleen myosine
79
Wat is een Z-lijn?
Lijn middenin de I-band waar de actinefilamenten zijn gebonden aan een eiwit
80
Wat is een M-lijn?
Middenin H-band, waar myosinefilamenten aan vastzitten
81
Welke gebieden in een spiercel zijn te onderscheiden met een lichtmicroscoop?
A-band, I-band, Z-lijn
82
Welke 3 lagen bindweefsel zitten in een spier?
-Epimysium (vezelig onregelmatig BW) om een spier -Perimysium (dun vezelig BW) om een fascikel -Endomysium (dunne laag reticulair BW) om een spiervezel
83
Hoe bereiken neuronen de spiervezels?
Neuronen gaan door de perimysium en vertakken via endomysium naar individuele spiervezels tot een mot. eindplaaat/neuromusculaire junctie
84
Wat gebeurt er als een signaal is aangekomen bij het motorische eindplaat?
Vesikels met acetylcholine worden vrijgemaakt, bindt aan ACh-receptoren op het sarcolemma
85
Wat is een T-tubuli?
Insnoering sarcolemma om elke myofibril, op grens A en I-band. Het is aan beide kanten omgeven door terminale cisternae van het SR. Zorgt voor synchrone verspreiding depolarisatie over hele spiervezel
86
Wat gebeurt er in een spiercel na een depolarisatie?
Ca wordt vrijgemaakt uit het sarcoplasmatisch reticulum
87
Waaruit is een actinefilament opgebouwd?
2 kettingen F-actine (bestand uit G-actine moleculen) met daaromheen een dunne eiwitketen (tropomyosine) met daarop troponine waaraan Ca kan binden
88
Wat gebeurt er als Ca bindt aan troponine?
Tropomyosine verschuift waardoor de bindingsplaatsen voor myosine vrijkomen
89
Wat is de taak van het sarcoplasmatisch reticulum?
Snelle calciumrealease en opname uit het cytosol
90
Wat zijn de functies van spierbindweefsel?
-Samenbundelen mechanischekracht van de contraherende spiervezels. Individuele spiervezels lopen zelden van ene naar andere kant spier. -Bevestiging aan bot en andere weefsels -Begeleiding zenuwen, bloed- en lymfevaten
91
Wat is een intercalairlijn?
Bindingsplaats tussen 2 hartspiercellen
92
Wat voor BW zit er in hartspierweefsel?
Veel, goed doorbloes endomysium
93
Wat voor verbindingen zitten er in intercalairlijnen?
Desmosomen (interm. fil. desmine), fascia/zonula adherens (actine) en gap junctions (multinucleaire contractie eenheid)
94
Wat zijn de verschillen tussen hart- en skeletspierweefsel?
Hartspierweefsel heeft veel meer mitochondria (40% tov 2%), meer en grotere T-tubuli (in gebied Z-lijn), minder ontwikkeld SR (Ca ook uit T-tubuli)
95
Wat zijn de kenmerken van glad spierweefsel?
-Langzame contractie niet door wil -Spoelvormige cellen -Diagonaal geordend -Mononucleair met centraal gelegen kern -Geen dwarsstreping -Omgeeft holle structuren -Vaak in lagen aanwezig -Bundels myofilamenten kriskras
96
Hoe zit het met SR en T-tubuli bij gladspierweefsel?
Rudimentair SR, geen T-tubuli, Ca uit buitenomgeving
97
Hoe verloopt regeneratie na schade bij hartspierweefsel?
Herstelt niet. Schade vervangen door BW en hypertrofie overgebleven cellen
98
Hoe verloopt regeneratie na schade bij skeletspierweefsel?
Beperkt. Satellietcellen: proliferatie->fusie. Ook hypertrofie
99
Hoe verloopt regeneratie na schade bij glad spierweefsel?
Behoud proliferatieve capaciteit. Hyperplasie en hypertrofie.
100
Wat is de ziekte van Duchenne?
X-gebonden ziekte waarbij spierdystrofie optreedt. Functioneel dystrofine is afwezig. Dystrofine speelt belangrijke rol bij behoud integriteit van het sarcolemma. Spiercellen breken-> verzwakte spieren. Zie dia
101
Hoe vindt contractie in glad spierweefsel plaats?
Ca bindt aan calmoduline, dat vervolgens bindt aan myosine lichte kinase (MLCK)->activeert lichte ketens myosine waardoor het actief wordt en kan binden aan actine->contractie
102
Wat zijn de kenmerken van actinefilamenten in glad spierweefsel?
Ze hebben geen troponine, wel tropomyosine. Ze zitten vast aan dense bodies, die verbonden zijn met het sarcolemma
103
Wat ontstaan uit de somieten?
Axiale skelet, skeletspieren en dermis
104
Waaruit ontstaat mesoderm?
Uit de primitiefstreek. Uit verschillende delen van de primitiefstreek ontstaan verschillende soorten mesoderm.
105
Welke soorten mesoderm ontstaan?
Craniaal (bij primitiefknoop) ontstaat paraxiaal/presomitisch mesoderm, waaruit somieten ontstaan. Wordt mediaal. Caudaal ontstaat intermediair en lateraal mesoderm. Wordt lateraal.
106
Wanneer worden somieten gevormd?
Paraxiaal mesoderm eerst ongesegmenteerd (presomitisch). V.a. dag 21 vormen somieten. In week 4 ontstaan steeds meer somieten en er is er verdere specialisatie van somieten.Somieten ieder 6-7 uur gevormd. Vooral week 4
107
Welke groepen somieten zijn er?
-S1-4 occipitaal -S5-12 cervicaal -S13-24 thoracaal -S25-29 lumbaal -S30-34 sacraal
108
Tot wat differentieren de somieten?
-Sclerotoom->axiaal skelet (wervels, ribben, sternum) -Myotoom->skeletspieren -Dermatoom->dermis
109
Wat is de 1e splitsing van de somiet?
De somiet barst aan de mediale zijde open en cellen migreren rond de neurale buis en notochord: sclerotoom. Dermamyotoom blijft open. Daarna dorsaal en ventraal myotoom
110
Door wat wordt de differentiatie van somieten gestuurd?
Door signaalmoleculen uit de omliggende structuren (notochord (SHH->sclerotoom), neurale buis, extoderm, lateraal mesoderm)
111
Waaruit ontstaat een wervel?
Uit sclerotomen uit 2 somietparen waarbij de zenuwen naar de dermamyotomen tussen de wervels komen
112
Wat is het onderscheid tussen dorsale en ventrale myotomen?
Ze ontwikkelen zich tot verschillende spiergroepen.
113
Waaruit ontstaan skeletspieren?
Allemaal uit het paraxiaal mesoderm
114
Hoe ontstaat segmentatie?
1. Gradienten signaalmoleculen craniaal <-> caudaal (vit A zuur en FGF) 2. Oscillerende genen
115
Hoe werkt segmentatie door oscillerende genen?
Determination front (wavefront) + clock genen aan: begin somiet. Determination front + klok genen uit: einde somiet Eiwitten uit klokgenen zetten transcriptie zelf uit
116
Wat bepaalt de grootte en hoeveelheid wervels?
De snelheid van de segmentatieklok. Hoe langzamer (stabielere eiwit), hoe minder wervels
117
Waar hangt de snelheid van oscillatie vanaf?
De afbraaksnelheid/stabiliteit van klok eiwitten
118
Wanneer wordt de identiteit van een wervel bepaald?
In het presomitisch stadium. Tijd geboorte somiet bepaalt de identiteit
119
Wat is de indeling van HOX-genen?
4 clusters (A t/m D) van 13 soorten. Lage getallen komen craniaal tot expressie. De nummers komen in volgorde met de tijd tot expressie
120
Hoe worden HOX-genen uitgepakt?
Gedurende de vroege embrogenese van 3' naar 5', op volgorde van nummers. Uitpak rond de tijd van aanleg somieten->bepaalt identiteit wervel
121
Waaruit bestaat een segment?
Een wervel, (delen van) spieren, motorische en sensibele zenuwen
122
Welke soorten spieren zijn er?
-Spoelvormig. Lange vezels met pees aan beide uiteindes. Geeft veel verkorting -Tweekoppig. Splitst zich aan het uiteinde tot 2 pezen -Tweebuikig. Bestaat uit 2 buiken verbonden met een tussengelegen pees -Plat. Ligt geheel plat op het lichaam -Multi-buikig. Buiken onderbroken door stukjes pees -Halfgeveerd. Weinig verkorting, maar veel kracht door grote aantal spiervezels. Vb extensor digitorum longum -Geveerd. Zie halfgeveerd. Vb. rectus femoris
123
Welke 4 soorten gewrichten zijn er?
BW (veel collgeen), kraakbeen, bot en synoviale gewrichten
124
Benoem 3 subtypes BW gewrichten
->Sutuur. Schedel ->Syndesmosis. Membrana interossea ->Gomphosis. Gebitselementen in de mandibula
125
Benoem 2 soorten kraakbeen gewrichten
->Synchondrosis (hyalien kraakbeen). Discus intervertebralis. ->Symphysis (vezelig kraakbeen). Symphysis pubica
126
Benoem een bot gewricht
Synostosis. Verschillende botten zijn vastgegroeid tot een geheel
127
Omschrijf de bouw van een synoviaal gewricht
->De botten hebben allebei een gewrichtsvlak van hyalien kraakbeen ->Gewrichtskapsel met een membraan die synovia produceert ->Synovia (gewrichtsvloestof) in kapsel
128
Wat bepaalt de bewegingsvrijheid in een gewricht?
Vorm en congruentie van de gewrichtsvlakken
129
Benoem 4 accessoire structuren
Discus articularis, bursa, peesschede en sesmabeenderen
130
Wat is een discus articularis?
Kraakbeenschijfje. Kan extra bewegingsmogelijkheden geven en/of druk opvangen
131
Wat is een bursa (slijmbeurs)?
Een zakje met synoviale vloeistof die tussen 2 structuren bevindt. Zorgt voor een wrijvingsloze bwegeing
132
Wat is een peesschede?
Zakje om pezen die de pezen beschermt en ervoor zorgt dat de pezen t.o.v. andere structuren kunnen bewegen
133
Wat is een sesambeen?
Een botstructuur die secundair in een pees die onder druk staat wordt aangelegd. Maakt beweging mogelijk en verandert de aangrijpingspunt van spieren
134
Waar zit een spier vast aan bot?
Origo (proximaal) en insertie (distaal). Insertie beweegt in richting origo
135
Wat is een shunt spier?
Geven vooral stabiliteit aan het gewricht. Vaak alleen een kleine beweging mogelijk. Hoe dichterbij de origo een spier loopt, hoe meer een shunt functie
136
Wat is een spurt spier?
Veroorzaken een grote beweging met een relatief kleine verkorting. Spier staat onder een grote hoek met het te bewegen botstuk
137
Hoe noem je de rollen van de verschillende spieren bij een beweging?
->Agonist: de contraherende spier ->Synergist: helpt de agonist ->Antagonist: tegenovergestelde werking
138
Hoe noem je een spier die over 1 of 2 gewrichten loopt?
Mono-articulair of bi-(poly-)articulair
139
Wat betekent insufficiëntie?
Beweging wordt niet zo ver uitgevoerd als een gewricht toelaat. ->Passief. Lengte spier is beperkend ->Actief. Spier kan de beweging niet maken
140
Wat is het verschil tussen concentrische en excentrische contractie?
->Bij concentrische contractie wordt de spier korter ->Bij excentrische contractie levert de spier kracht terwijl het langer wordt
141
Hoe zitten de extremiteiten vast aan het axiaal skelet?
Via de schouder-/bekkengordel
142
Uit welke segmenten bestaat een extremiteit?
Een proximaal, intermediair en distaal segment
143
Hoe is het distaal segment van een arm opgebouwd?
2 rijen carpalia: 3 en 4 carpalia (os pisiforme telt niet) 5 metacarpalia 5 phalangen (vingers)
144
Hoe is het distaal segment van een been opgebouwd?
Talus, calcaneus, os naviculare, 4 tarsalia 5 metatarsalia 5 phalangen (tenen)
145
In welke 2 richtingen beweegt een somiet?
Naar dorsaal, achter de neurale buis, en naar ventraal, om de tractus digestivus
146
Welke spieren ontwikkelen dorsaal en welke ventraal?
De epaxiale spieren ontwikkelen dorsaal en de hypaxiale spieren ventraal. Vormen ook de spieren in de extremiteiten
147
Hoe verlopen de neuronen vanuit de neurale buis?
Volgen beweging dermamyotoom ->Motorische neuronen treden uit middels ventrale radices en groeien met de te innerveren spieren mee ->Sensorische neuronen hebben dorsale radices. Cellichamen in de neurale lijst Komen allebei samen in de spinale zenuw en splitsen in een dorsale en ventrale ramus (gemengde zenuwen)
148
Wat innerveren de dorsale rami?
Intrinsieke rugspieren en nekspieren + daar gelegen huid
149
Wat innerveren de ventrale rami?
Alles dat niet dorsaal van het axiaal skelet ligt, incl. de volledige extremiteiten
150
Door welke ruggenmergsegmenten worden de dermatomen van de arm geinnerveerd?
C4/5-Th1. C7 vormt de vingertoppen
151
Wat is somatotopie?
Plaatsbepaling aan de hand van somiet. Georganiseerde verdeling stukjes huid die vanuit bepaalde ruggenmergsegmenten worden geinnerveerd
152
Waarom zijn myotomen minder duidelijk somatotopisch georganiseerd?
->Individuele spieren samengesteld uit meerdere myotomen (innervatie meerdere ruggenmergsegmenten) ->Ontwikkeling bi- en polyarticulaire spieren ->Verschiuving spierbuiken naar proximaal t.o.v. dermatomen
153
Wat heeft de vervaagde relatie tussen dermatomen en myotomen tot gevolg?
Plexus vorming van spinale zenuwen: plexus cervicalis, brachialis en lumbosacrale
154
Hoe vindt plexus vorming in de brachialis plaats?
Segmenten->3 trunci (superior, medius, inferior)->3 fasciculi (lateralis, posterior, medialis)->zenuwen
155
Wat innerveert de n. radialis?
Rugzijde eerste 3 vingers (sensibel) en extensoren van vingers, hand en onderarm (motorisch)
156
Wat innerveert de n. ulnaris?
Ventrale en dorsale zijde pink en rechterkant ringvinger (sensibel) en intrinsieke spieren van de hand (motorisch)
157
Wat innerveert de n. axillaris?
M. deltoideus (motorisch)
158
Wat innerveert de n. musculocutaneus?
Duimzijde onderarm (sensibel) en m. biceps brachii en m. coracobrachialis (motorisch)
159
Wat innerveert de n. medianus?
Eerste 3 vingers en halve ringvinger en vingertoppen aan de palmaire zijde (sensibel) en flexoren van vinger en hand (motorisch)
160
Wat innerveert de n. femoralis?
Quadriceps (motorisch)
161
Wat innerveert de n. obturatorius?
Adductoren (motorisch)
162
Wat innerveert de n. ischiadicus?
Glutei, hamstring, flexoren en extensoren voet (motorisch)
163
Benoem de opbouw van een spier van grote naar kleine elementen
Spier->fasciculi (spierbundels)->spiervezels->myofibrillen->myofilamenten
164
Wat zijn myofibrillen?
Sarcomeren achter elkaar
165
Wat is een sarcomeer?
Eenheid van contractie. Het is opgebouwd uit dikke en dunne filamenten die onderling zijn verankerd
166
Benoem de 5 stappen van de crossbridge cycle
1. Attached state 2. Released state 3. Cocked state 4. Crossbridge state 5. Powerstroke state
167
Wat is de rusttoestand van de crossbridge cycle?
Attached state. De myosinekop zit gebonden aan een actinefilament.
168
Hoe ontstaat de released state?
ATP bindt aan een myosinekop in de attached state, waardoor myosine loslaat van actine
169
Hoe ontstaat de cocked state?
De myosinekop heeft ATPase activiteit en hydrolyseert ATP tot ADP en P. De vrijgekomen energie zorgt voor een conformatieverandering van het myosinekop
170
Hoe ontstaat de weak crossbridge state?
De myosinekop bindt een stukje verderop aan actine
171
Hoe ontstaat de strong crossbridge state?
De myosinekop laat P los, waardoor het sterker bindt aan actine
172
Wat gebeurt er bij de powerstroke?
Het gebonden myosinekop ondergaat een conformatieverandering waardoor het terug in de conformatie van de attached state komt en myosine t.o.v. actine verplaatst. Hierna wordt ADP losgelaten
173
Beschrijf de volledige crossbridge cycle
174
Wat is rigor mortis en hoe ontstaat het?
Stijfheid van spieren na overlijden. Ontstaat door onvoldoende ATP
175
Welke ionen zijn nodig voor contractie en waarom?
Ca2+ ionen. Bindt aan het troponine complex (TnT, I, C). TnC kan Ca2+ binden, waardoor tropomyosine omhoog getrokken wordt en de bindingsplaats vrijkomt
176
Wanneer laat Ca2+ los van troponine?
Als de Ca2+ concentratie daalt
177
Wat voor neuronen zorgen voor spiercontractie?
alfa-motorische neuronen
178
Hoe geeft een motorische neuron het signaal door aan een spiervezel?
Er liggen vesikels met acetylcholine klaar. Als acetylcholine vrijkomt bindt het aan de (acetylcholine/nicotine) receptoren op de post-junctional faults en zorgt voor een eindplaatpotentiaal. Een actiepotentiaal leidt tot verhoging Ca concentratie
179
Wat zijn T-tubuli?
Instulpingen van het sarcolemma waardoor de actiepotentiaal snel overal in de cel kan komen. Gevuld met ECV en bevat kanalen. Vormt een triade met het SR
180
Wat is de belangrijkste bron van Ca2+ in de skeletspieren?
Het sarcoplasmatisch reticulum
181
Hoe komt Ca2+ in het sarcoplasma?
Actiepotentiaal komt in de T-tubuli->depolarisatie stimuleert de spanningsafhankelijke Ca2+ in de T-tubuli om te openen->Ca stroomt naar sarcoplasma. Door koppeling gaan ook de ryanodine kanalen op het SR open->Ca van lumen naar sarcoplasma
182
Is er veel of weinig Ca2+ in het ECV?
Veel
183
Wat bepaalt de duur van de contractie in een skeletspiervezel?
Het wegvallen van de Calcium concentratie
184
Hoe wordt de Ca concentratie in het sarcoplasma verlaagd?
Calcium wordt actief vanuit het sarcoplasma naar het lumen van het SR en naar de T-tubuli gepompt
185
Wat is isometrische contractie?
Er vindt krachtontwikkeling plaats. De lengte van de spier blijft hetzelfde, maar er ontstaat een hoge spanning in de spier
186
Wat is isotone contractie?
De kracht blijft constant. Verplaatsing
187
Bij welke lengte is de kracht die een spier kan leveren maximaal?
Rustlengte
188
Rond welke lengte houdt het skelet de spieren?
Rond de rustlengte
189
Beschrijf de eigenschappen van type 1 spiervezels
Langzaam en weinig kracht, onvermoeibaar, bij lage frequentie tetanus een plateau Roodgekleurd; goede zuurstoftoevoer nodig want veel oxfos
190
Beschrijf de eigenschappen van type IIa spiervezels
Kunnen meer kracht genereren, voorals sneller dan Ia. Langzaam vermoeibaar
191
Beschrijf de eigenschappen van type IIb spiervezels
Snel, veel hoger frequentie voor plateau, snel vermoeid
192
Welke kleur zijn type II spiervezels?
Wit, minder goed doorbloed. Gaan snel over op anaerobe ATP generatie
193
Wat is een motorische eenheid?
Een motorneuron met alle daardoor geinnerveerde spiervezels
194
Door hoeveel motorneuronen wordt 1 spiervezel geinnerveerd?
1
195
Hoeveel sacrale en hoeveel coccygeale wervels zijn er?
5 en 3-6 (meestal 4)
196
Benoem de opbouw van een primitieve wervelkolom (week 5-6)
s1-4:occipitaal s5-12:cervicaal s13-24:thoracaal s25-29:lumbaal s30-34:sacraal
197
Wat zijn somitomeren?
Paraxiaal mesoderm in hoofd regio dat niet in somieten is gesplitst
198
Hoe noem je somiet 1-4?
Craniale somieten
199
Wat is de indeling van de hersenen in week 4?
Prosencephalon, mesencephalon, rhombencephalon
200
Wat is de indeling van de hersenen in week 5-6?
Telcephalon, diencephalon, mesencephalon, metencephalon (wordt pons en cerebellum) en myencephalon
201
Uit welke primitieve structuren ontstaat de oog?
Oogblaasje in prosencephalon->oogbeker + lens
202
Uit welk primitief structuur ontstaat het binnenoor?
Oorblaasje in rhombencephalon
203
Wat zijn placodes?
Gespecialiseerde stukjes ectoderm waaruit een groot deel van de sensibele organen van het hoofd ontstaan
204
Wat ontstaan uit de oog, oor, neus, trigeminus en epibranchiale placodes?
Lens, binnenoor, neusepitheel, ganglia trigeminus, sensibele ganglia van n. VII, IX, X
205
Uit wat ontstaan de placodes?
Uit neurale lijst (vormt dorsaal ganglia)
206
Uit wat bestaat een groot deel van de cellen in het hoofd van een embryo?
Neurale lijstcellen
207
Waarmee hangt de ontwikkeling van placodes samen?
Met de ontwikkeling van de hersenzenuwen en sensibele ganglia in het hoofd (uit rhombomeren/segmenten)
208
Welke structuren ontstaan in de hoofd uit de neurale lijst?
De hersenvliezen, deel craniale skelet en deel BW (niet spierweefsel)
209
Waar zitten neurale lijstcellen vooral in de hoofdregio?
Aan de ventrale zijde o.a. in de kieuwbogen
210
Tussen wat is er een duidelijke relatie in het hoofd van een embryo?
Tussen hersenen, hersenzenuwen, paraxiaal mesoderm, neurale lijstweefsel en kieuwbogen
211
Wat voor weefsels hebben kieuwbogen?
Neurale lijstweefsel en myotomen
212
Wat is de ruimte tussen het hart en de neurale buis?
Stomdeum; primitieve mond-neusholte
213
Hoeveel kieuwbogen heeft een embryo?
4
214
Wat zijn prominentia en hoeveel zijn er?
Welvingen met ophoping neurale lijstcellen om het aangezicht te maken. Er zijn 5
215
Hoe wordt de gehemelte (palatum gevormd)?
->Primaire palatum ontstaat door fusie prominentia medionasalis ->Secundaire palatum ontstaat door uitgroei en fusie van de 2 processi maxillaris met elkaar en de primaire palatum
216
Waaruit bestaan de kieuwen?
Kieuwbogen (binnen en buiten), kieuwzakken (binnen) en kieuwspleten
217
Wat worden de kieuwbogen?
1e wordt onderkaak, de rest worden andere structuren in je hals
218
Wat ontstaat uit de 1e kieuwspleet en zak?
De buitenste gehoorgang, structuur daarachter vormt de trommelvlies. Uit de kieuwzak ontstaan de tuba auditiva en middenoorholt
219
Wat ontstaan uit de ander kieuwzakken en spleten?
Uit de kieuwzakken ontstaan klieren, uit de kieuwspleten ontstaat niks
220
Uit welke componenten bestaat uit een kieuwboog?
Zenuw, arterie, kraakbeen, spier en bindweefselcomponent
221
Welke zenuw loopt in kieuwboog 1?
n. V (trigeminus)
222
Welke zenuw loopt in kieuwboog 2?
n. VII (facialis)
223
Welke zenuw loopt in kieuwboog 3?
n. IX (glossopharyngeus)
224
Welke zenuw loopt in kieuwboog 4?
X (vagus)
225
Welke zenuw loopt in kieuwboog 6?
XI (spinal accessorius)
226
Wat zijn branchiomotor spieren?
Spieren die uit kieuwboogmyotomen ontstaan
227
Welke spieren ontstaan uit kieuwboog 1?
Kauwspieren
228
Welke spieren ontstaan uit kieuwboog 2?
Mimische spieren
229
Welke spieren ontstaan uit kieuwboog 3?
Stylopharyngeus
230
Welke spieren ontstaan uit kieuwboog 4-6?
Diverse spieren pharynx en larynx
231
Wat ontstaat uit het kraakbeenskelet van de kieuwbogen?
Een deel van het hoofd-hals skelet. Uit 1e en 2e component botjes middenoor
232
Wat zijn somatomotor spieren?
Spieren die uit somieten (buiten de kieuwbogen) ontstaan
233
Op welke 3 manieren kun je de beenderen van de hoof-hals regio indelen?
1. Embryonale herkomst: paraxiaal mesoderm (uit primitiefstreek) vs neurale lijst 2. Plaats: neurocranium vs viscerocranium 3. Chondrale vs desmale verbening
234
Wat is de embryonale herkomst van het frontale schedel en de kaakbeenderen (viscerocranium)?
Neurale lijst
235
Wat is de embryonale herkomst van de caudale schedel?
Paraxiaal mesoderm
236
Uit welke type verbening ontstaan het schedeldak en de kaakbeenderen (viscerocranium)?
Desmale (membraneuze mesenchyme) verbening. Klein deel kaakregio ontstaat uit kraakbeen
237
Uit welke type verbening ontstaan de schedelbasis en kieuwboogskelet?
Chondrale verbening (chondrocranium)
238
Wat is holoprosencephalie?
Verstoorde afsplitsing neurale buis bij het prosencephalon
239
Wat zijn de somatomotor spieren?
De extraoculaire en tongspieren
240
Welke spieren komen uit de somitomeren?
Extraoculaire spieren, kauwspieren, aangezichtsspieren, stylopharyngeus
241
Welke spieren komen uit de somieten?
s1-5: spieren pharynx en laryn, trapezius, sternocleidomastoideus, tongspier overige somieten: spieren romp en extremiteiten