Week 6 Flashcards

(26 cards)

1
Q

Welke twee mechanismen voor immunologische tolerantie zijn er?

A
  • Centrale tolerantie inductie (deletie) in primaire lymfoide organen: beenmerg en thymus
  • Perifere tolerantie inductie (anergie, suppressie) in secundaire lymfoide organen: milt, lymfklieren en MALT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Via welke mechanismen kunnen Treg het immuunsysteem onderdrukken?

A
  • IL-2 wegvangen door receptor CD25
  • IL-10 en TGF-beta uitscheiden
  • Kan via CTLA-4 op zijn membraan de CD80 en CD86 co stimulatiereceptoren inactiveren
  • Celdood induceren door granzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kan doorbraak van tolerantie plaatsvinden?

A
  • Polyclonale activatie (onafhankelijke activatie door EBV)
  • Activatie door superantigenen (staphylococcus aureus)
  • Moleculaire mimicry (lijkt heel erg op lichaamseigen antigen dus wordt zo behandeld) (Guillain-Barré syndroom GBS)
  • “bystander” activatie (algehele activatie van immuunsysteem zorgt voor zoveel pro-inflammatoire factoren dat het doorslaat)
  • Vrijkomen van afgeschermde autoantigenen (immune priviliged sites doorbroken) (systemische oftalmopathie)
  • Neoantigenen (antigenen gaan modificatie aan of haptenisatie waardoor ze toch autoreactief worden)
  • Defect in regulatoire T-cellen (IPEX syndroom, fout in FOXP3 mutatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke modulerende factoren zijn er voor de ontwikkeling van auto-immuniteit?

A
  • Genen
  • Hormonen
  • Omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke omgevingsfactoren zijn er voor het ontstaan van auto-immuunziekte?

A
  • Infecties
  • Voeding
  • Geneesmiddelen
  • Zonlicht
  • Trauma
  • Stress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen auto-immuniteit en auto-immunziekten?

A
  • Auto-immuniteit: normale immunologische reactie op lichaamseigen structuren
  • Auto-immuunziekte: abnormale immunologische reactie op lichaamseigen structuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de postulaten van Witebsky?

A
  1. Auto-immuunrespons moet duidelijk zijn in de vorm van lokale aanwezigheid van autoantilichamen en/of cellulaire reactiviteit
  2. De auto-immuunziekte kan overgebracht worden naar een gezond individu via transfer van autoantilichamen en of autoreactieve lymfocyten
  3. Het corresponderende autoantigeen moet gedenfinieerd zijn
  4. Een vergelijkbare auto-immuunrespons moet kunnen worden opgewekt in een proefdier
  5. Het immuniseren met het autoantigeen van een proefdier moet een vergelijkbare ziekte doen ontstaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke verschillende typen auto-antistoffen zijn er?

A
  • Natuurlijke
  • Auto-antistoffen bij auto-immuunziekten:
  • Direct pathogeen en secundair aan weefselbeschadiging door T-lymfocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn biologicals?

A

Therpeutisch product, gemaakt door genetische manipulatie van levende cellen, die niet chemisch gesynthetiseerd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe zijn de volgende antistof medicijnen te onderscheiden?
* Chimeric
* Humanized
* Human

A
  • -xi-
  • -zu-
  • -u-
    Van boven naar beneden steeds meer humaan. Meer afstotingskans bij minder menselijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de functie van de neonatale Fc receptor? (FcRn)

A

IgG van moeder naar kind toebrengen. Beschermt IgG voor degradatie. Daarom heeft het een langere halfwaardetijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een biosimilar?

A
  • Biopharmaceutica die erg lijkt op een al bestaand gelicenseerd pharmaceutisch product
  • De al bestaande het ook wel de “innovator” of “originator
  • Mag nooit beter zijn dan het originele product
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe verschillen biosimilars van de innovator?

A

Bij de innovator ga je eerst onderzoeken en dan langzaam naar het eindproduct. Bij de biosimilar ga je vanaf analyse van het product terug naar het maken van een ander product. De verzuikering is anders, dus het is een gelijkende stof.
* Gebruiken een ander proces van ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is IgA nefropathie?

A

Neerslag van IgA in mesangium van glomerulus, IgA wordt niet goed geklaard door de lever dus komt daar terecht. Microscopische en macroscopische hematurie en proteïnurie. Vooral in Azië. Behandeling met ACE-remmers want verlaagd glomerulaire cappillaire druk en dus minder proteïnurie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is nefrotisch syndroom

A

Langzame achteruitgang van nierfunctie. In de loop van jaren.
* Proteinurie >3,5 gram/dag
* Hypoalbuminemie
* Oedeem
* Hypercholesterolemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is membraneuze glomerulopathie?

A
  • Nefrotisch syndroom
  • Antistoffen tegen de PLA2-receptor, antistof gericht tegen IgG, gericht tegen podocyt
  • Glomerulaire basaalmembraan is dus veel te dik
17
Q

Wat is nefritisch syndroom oftewel vasculitis van de nier oftewel rapidly progressive glomerulonefritis?

A

Snelle achteruitgang van de nier
* Oligurie en nierinsufficientie
* Hematurie
* Proteinurie meestal <3 gram per dag
* Oedeem
* Hypertensie

18
Q

Wat zijn exemplatische ziektebeelden voor nefritisch syndroom?

A
  • Anti-GBM glomerulonefritis (antilichamen tegen lichaamseigen antigen) (klachten in longen en nieren) (cyclophosphamide en plasma als therapie)
  • Poststreptococcen glomerulonefritis (immuuncomplexen “planted antigen”)
  • ANCA geassocieerde glomerulonefritis (proliferatie van het extracapillaire epitheel) (vaak gepaard met vasculitis, zadelneus, pulmonale problemen)
  • Lupus nefritis (glomerulonefritis in het kader van een autoimmuunziekte) (antilichamen tegen antinucleaire antigenen)
19
Q

Wat zijn de symptomen van conjunctivitis?

A
  • Roodheid
  • Irritatie
  • Oedeem
  • Secretie
  • Meestal unilateraal begin, 1-2 dagen later bilateraal
  • Meestal spontane resolutie
    Acute conjunctivitis bij pasgeborenen: Ophthalmia neonatorum, bacterieel
20
Q

Wat is chronische blepharo-conjunctivitis?

A
  • Irritatie, roodheid, crustae lidranden
  • s. aureus
  • Chronisch verloop, geen spontane resolutie
  • Therapie: ooglid hygiëne
21
Q

Wat is keratitis?

A
  • Ontsteking cornea
  • Pijn, fotofobie, roodheid conjunctiva
  • Verminderde visus
  • Lokale vertroebeling cornea door migratie van ontstekingscellen
22
Q

Wat zijn risicofactoren voor keratitis?

A
  • Zachte contactlenzen na beschadiging
  • Niet chirurgisch trauma
  • Gecontamineerde contactlensvloeistof of kunsttranen
23
Q

Hoe is keratitis te behandelen?

A
  • Kweek/PCR
  • Direct start met zeer frequent topicaal antibiotica, evt in opname
  • Bij herpetische keratitis start topicaal antivirale druppels
24
Q

Wat is cellulitis orbitae?

A
  • Indeling pre-septaal/post-septaal
  • Onderscheid belangrijk: post-septaal is visus bedreigend en geeft roodheid conjunctiva, proptosis oog, visusdaling, relatief afferent pupildefect, bewegingsbeperking
  • Cave uitbreiding naar sinus cavernosis
  • Therapie: chirurgische drainage puspocket + ab
25
Wat is dacrycystitis?
* Traanzakontsteking * Stase traanafvoer * Acuut: meestal s. aureus, soms streptococcen, pijnlijk, complicatie: abces, cellulitis * Chronisch: kweken en behandelen op geleide. Uitslag: multibacteriele oorzaak incl. actinomyces
26
Wat is endophtalmitis?
* Snel progressieve intraoculaire infectie met potentieel blindheid tot gevolg * Meestal exogeen: na oogoperatie/injectie: acuut of late onset, na perforerend trauma * Endogeen: via hematogene verspreiding