Week 7 Flashcards

(221 cards)

1
Q

Wat is de definitie van COPD?

A

Het is een voorkoombare ziekte gekenmerkt door chronische niet variabele/gefixeerde irreversibele expiratoire airflow limitatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waardoor wordt COPD veroorzaakt?

A

Door significante blootstelling aan schadelijke stoffen icm host factoren (gevoeligheid patient)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke subtypes COPD zijn er?

A
  • Chronische bronchitis
  • Emfyseem
  • COPD/Astma overlap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de verschillen tussen astma en COPD?

A

Wisselend vs altijd klachten (wisselende mate)
Wisselend vs altijd airflow limitatie
Soms vs altijd obstructie
Geen vs bijna altijd diffusiestoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke voorwaardes zijn er voor de diagnose van COPD?

A

Klinische context + obstructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke klinische context wijst op COPD?

A
  • Geleidelijke achteruitgang in mate van kortademigheid, chronisch hoesten
  • Blootstellingen oa roken/fijnstof/beroep
  • Familie anamnese/laag geboorte gewicht/vroeggeboorte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer is er sprake van een obstructie volgens de richtlijnen van COPD?

A
  • FEV1 ↓
  • FEV1/ FVC ↓
    < 70% post BD GOLD criteria
    FEV1/FVC <LLN NL aangehouden
  • FVC normaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de nadelen van de GOLD criteria?

A

Onderdiagnose bij jonge en overdiagnose bij oude mensen (de luchtwegen worden bij veroudering slapper)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschrijf de classificatie van COPD volgens de GOLD criteria?

A

FEV1/FVC <0,70:
-Gold 1: mild, FEV1>/=80% voorspeld
-Gold 2: moderate 50%</=FEV1<80%
-Gold 3: severe, 30%</=FEV1<50%
-Gold 4: very severe, <30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat meet je bij spirometrie?

A

De dynamische longvolumina: oa FEV1, FVC, FEV1/FVC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat meet je bij een bodybox?

A

De statische longvolumina: oa TLC, FRC, RV, ERV, bij COPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de kenmerken van een restrictieve long wat de dynamische longvolumina betreft?

A
  • FEV1 ↓
  • FEV1/ (F)VC normaal
  • FVC ↓
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe wijken de statische longvolumina af bij een restrictieve longziekte?

A
  • TLC ↓
  • RV normaal of ↓
  • RV/TLC normaal of ↓
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe wijken de statische longvolumina af bij een obstructieve longziekte?

A
  • TLC ↑
  • RV ↑
  • RV/TLC ↑
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe werkt een bodybox?

A

Wet van Boyle
P1V1 = P2V2 → als temperatuur constant
Volume patient is onbekend, volume box is bekend, druk box is bekend, druk patient kan je meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe kan de FRC met een bodybox gemeten worden?

A

TGV = FRC= (dV / dP) x P
TGV = Thoracaal gasvolume
dV = dPbox (meten)
dP = monddruk (meten)
P = Patm (101.3 kPa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe kan de alveolaire druk met een bodybox gemeten worden?

A

dPa = (dV / TGV) x P

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Uit welke stappen bestaat het afnemen van een bodyplethysmography?

A
  • Eerst rustig ademen, dan gaat klepje dicht na uitademen→ FRC berekend
  • Daarna iVC manoeuvre (max uit dan in dan uitademen), ERV gemeten
  • RV = FRC – ERV
  • TLC = RV + iVC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waardoor neemt de TLC bij een obstructieve longziekte toe?

A

Door te slappe longen (↑ compliantie) → makkelijk veel lucht bij inspiratie naar binnen → collaps ten tijde van expiratie → ↑ achterblijven van lucht → “airtrapping”
Slappere, wijdere longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de gevolgen van toegenomen compliantie door COPD?

A

Afname FEV1, hogere luchtwegobstructie en airtrapping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een nadeel van de GOLD criteria?

A

Patient wordt ingedeeld obv afname FEV1
Echter een patiënt met een normale of laag normale FEV1 met een ernstigere diffusie stoornis is er slechter aan toe dan dat je vermoed puur obv FEV1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de verschillen tussen chronische bronchitis vs emfyseem?

A

Meer obstructie op voorgrond vs minder obstructie
Minder vs meer diffusie probleem
Minder vs meer airtrapping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe hangen luchtwegweerstand en luchtstroom samen?

A

Als de luchtwegweerstand hoger wordt (↑ Raw) zal de luchtstroom dalen (↓ V). Hoe slapper/elastischer de luchtwegen, hoe groter de weerstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe kan de luchtwegweerstand berekend worden?

A

Raw = (Palv – dP) / V
dP = monddruk (kan je meten, zie slide 15)
V = Volume = TGV = FRC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Hoe kan luchtwegweerstand met een bodybox herkend worden?
Verhouding flow vs volume verplaatsing (ml). Lus opener bij obstructie (dicht is normaal) RV/TLC ratio: airtrapping
26
Wat gebeurt er met de diffusiecapaciteit bij emfyseem?
Door destructie alveoli → ↓ Alveolair volume → ↓ Diffusie capaciteit
27
Bij welke diffusiecapaciteit hebben patienten zuurstof in rust/ rondom inspanning nodig?
Rond 30% van voorspeld
28
Hoe wordt diffusiecapaciteit gemeten?
Met DLCOC: diffusiecapaciteit (CO) gecorrigeerd voor het aantal rode bloedcellen
29
Wat zijn de kenmerken van astma?
-Inflammatie -Bronchiale hyperreactiviteit -Reversibele luchtwegobstructie
30
Wat zijn de kenmerken van COPD?
-Chronische, irreversibele luchtwegobstructie -Grotendeels te wijten aan roken
31
Waarop is farmacotherapie voor astma en COPD gericht?
Symptoombestrijding
32
Welke 2 categorieen farmacotherapie zijn er voor astma?
Bronchodilatatie Ontstekingsremmers
33
Welke bronchodilatatie middelen zijn er?
*β2 receptor agonisten *M receptor antagonisten *Theofylline
34
Welke soorten ontstekingsremmers zijn er?
*glucocorticoїden *cysteїnyl leukotrieen receptor antagonist *antilichamen tegen IgE of interleukines (IL)
35
Welke β2 receptor agonisten zijn er?
Kortwerkend (SABA): -Salbutamol, terbutaline Langwerkend (LABA): -Salmeterol, formoterol
36
Hoe werken β2 receptor agonisten?
Gs->adenylyl cyclase->cAMP
37
Wat is een mogelijk bijkomend voordeel van β2 receptor agonisten?
Verminderde afgifte ontstekingsmediatoren uit mestcellen (dubieus)
38
Wat is een nadeel van β2 receptor agonisten?
β2 receptor downregulatie: vermindering activiteit/gevoeligheid/hoeveelheid van β2 receptoren bij langdurig gebruik van met name LABA
39
Wat zijn bijwerkingen van β2 receptor agonisten?
-Vasodilatatie (verlaagde BD leidt tot reflex tachycardie via baroreceptoren) -Aritmiën (risicogroep CV aandoeningen) -Tremor -Transpiratie
40
Welke M receptor antagonisten zijn er?
Ipratropium (SAMA), tiotroprium (LAMA)
41
Welke typen M receptor antagonisten zijn er?
*M1 faciliteert nicotinerge transmissie in ganglia *M2 (presynaptisch) remt ACh release *M3 zorgt voor bronchoconstrictie en mucussecretie
42
Welke M receptoren moeten de middelen blokkeren?
M3, evt M1, geen M2
43
Wat zijn de bijwerkingen van M receptor antagonisten?
*Geen of licht verhoogd risico op CV (wel opletten bij patiënten met coronaire aandoeningen vanwege vasoconstrictief effect) *Placebo-achtig bijwerkingenprofiel door lokale effect vanwege inhalatie
44
Hoe werkt theofylline?
Bronchodilator omdat het fosfodiësterase (enzym dat cAMP en cGMP afbreekt) remt en/of adenosine receptoren blokkeert: dubieus!
45
Wat is het nadeel van theofylline?
Smalle therapeutische breedte en daarom zeker niet toepassen bij kinderen (risico op aritmiën en convulsies)
46
Welke glucocortico(stero)їden zijn er?
-Beclometasondiproprionaat -Budesonide -Ciclesonide -Fluticason
47
Wat zijn de effecten van glucocortico(stero)їden?
*Verlagen infiltratie ontstekingscellen en -mediatoren: hyperreactiviteit daalt en longfunctie stijgt *Stabiliseren slijmvliezen en verlagen gevoeligheid van receptoren voor ontstekingsmediatoren en bronchusvernauwers *Verhogen β2 receptor dichtheid (ideaal in combinatie met β2 receptor agonist!)
48
Wat is het nadeel van glucocortico(stero)їden?
Forse bijwerkingen dankzij binding aan glucocorticoїd - en mineralo- corticoїd receptor (GR, MR) buiten long
49
Hoe kunnen de bijwerking van glucocorticoiden voorkomen worden?
* Lokaal toedienen (inhalatie) * Vorming actieve metaboliet soms pas in long (beclometasondiproprionaat, ciclesonide) * Geen opname uit maagdarmkanaal * Snelle omzetting in lever tot ongevaarlijke metabolieten * Vooral GR-selectieve stoffen
50
Wat zijn bijwerkingen van glucocorticoїden?
-Gevoeligheid voor infectie/wonden -Euforie -Osteoporose -Cataract -(Abdominaal) gewichtstoename -Binding aan MR (aldosteronreceptor) leidt tot bv verhoogde BD -Verlies spieren in ledematen
51
Hoe werken steroiden?
Ze gaan de cel in en binden aan DNA: GRE (G responsive element)->invloed op gentranscriptie. Niet acute effecten
52
Wat zijn de effecten van cysteїnyl leukotrieen?
Ontstaat o.i.v. lipoxygenase uit arachidonzuur en zorgt voor bronchoconstrictie, hyperreactiviteit, slijmsecretie en >vaatwandpermeabiliteit
53
Hoe werkt montelukast?
Het is een cysteїnyl leukotrieen receptor antagonist
54
Waarbij is montelukast geschikt?
O.a. bij kinderen in geval van inhalatietechniek problemen (pil)
55
Welke biologicals (antilichamen) zijn er?
-Omalizumab -Mepolizumab -Dupilumab
56
Hoe werkt omalizumab?
Sommige vormen van astma zijn te wijten aan een hoog IgE gehalte: wegvangen met omalizumab
57
Hoe werkt mepolizumab?
IL-5 reguleert de activatie/functie van eosinofielen: wegvangen met mepolizumab
58
Hoe werkt dupilumab?
IL-4 en IL-13 reguleren inflammatie (incl. eosinofiel transmigratie en remodeling/ hyperreactiviteit): wegvangen met dupilumab
59
Wat is de farmacotherapieschema van astma?
1. ICS + SABA indien nodig 2. ICS + SABA dagelijks 3. ICS + LABA 4. > dosis ICS + LABA 5. >> dosis ICS + LABA en overweeg evt. LAMA, montelukast, biologicals (sluit slechte inhalatietechniek en lage therapietrouw uit)
60
Wat is het verschil tussen farmacotherapie bij COPD tov astma?
*Middelen identiek, ICS minder gauw toegepast bij COPD *Start met SABA en/of M receptor blokker, dan langwerkende varianten, daarna evt. steroїden (nieuwe ontwikkeling: fosfodiësterase remmer, roflumilast)
61
Wat zijn de voordelen van lokale therapie bij astma?
* Lager doseren * Minder systemische bijwerkingen * Snelle absorptie * Hoge concentratie in de longen * Patiëntvriendelijk?
62
Wat zijn de kenmerken van systemische therapie bij astma?
* Nieuwe ‘port of entry’ * Eiwitten en peptiden * Cannabinoiden, opiaten, ergotamine * mRNA * Vaccinatie
63
Waar moet de medicatie bij obstructieve longziekten terecht komen?
De kleine luchtwegen
64
Waarvan is longdepositie afhankelijk?
* Deeltjesgrootte aerosol * Diameter van de luchtwegen (kleiner->minder perifeer) * Inspiratoire flow/ ademhalingspatroon (langzamer->meer perifeer)
65
Hoe wordt het deeltjesgrootte van aerosool uitgedrukt?
Mass Median Aerodynamic Diameter (MMAD). Aerosool bestaat uit verschillende groottes deeltjes. Hoe kleiner, hoe meer perifeer het in de longen komt.
66
Welke toedieningssytemen zijn er voor inhalatie astmamedicatie?
*Dosisaërosol ->Met Voorzetkamer ->Breath-actuated *Droogpoederinhalatoren *Vernevelaars ->Jetvernevelaar ->Mesh vernevelaar ->Slimme vernevelaars *Soft mist inhalers
67
Wat is dosisaerosool en wat is het nadeel daarvan?
Spuitbusje met dosisafgifte dmv drijfgas Hand-mondcoordinatie is moeilijk, breath-actuated verbetert dit
68
Wat zijn de voor- en nadelen van voorzetkamers?
Voordelen: * Om problemen met handlongcoördinatie te verminderen * Lagere depositie in de oropharynx * Betere depositie in de longen (+50%) Nadeel: - Cooperatie bij jonge kinderen is een groot probleem (door hoge inspiratoire flow en maskerlekkage bij huilen)
69
Wanneer wordt een masker ipv een mondstuk gebruikt?
Masker bij niet bewuste mondademhaling Masker moet goed aansluiten
70
Wat zijn de voordelen van droogpoederinhalatoren?
* Geen drijfgas * Weinig coördinatie nodig * Klein en handig * Grote stabiliteit geneesmiddel
71
Wat zijn de nadelen van droogpoederinhalatoren?
* Prestaties afhankelijk van inspiratoire flow (niet voor <7 jaar, of bij dyspnoe) * Luchtstroom door inhalator ondervindt weerstand * Uniformiteit van dosering soms problematisch * Duur
72
Komt er meer medicatie in de longen bij gebruik van een mondstukje of een neus-mondkapje?
Bij het gebruik van een mondstukje komt er ongeveer 2 x zoveel medicijn in de longen
73
Waar kijk je als eerste naar bij het beslissen welke inhalator je voorschrijft?
Of er bewuste inhalatie mogelijk is (>4 jaar) of niet (<4 jaar)
74
Welke inhalator schrijf je voor als er geen bewuste inhalatie mogelijk is?
-Dosisaërosol + voorzetkamer+ masker -Vernevelaar+ masker
75
Welke inhalator schrijf je voor als er wel bewuste inhalatie mogelijk is?
Voldoende inspiratoire flow >7 jaar: -Dosisaërosol + voorzetkamer -BA-inhaler -Droogpoeder -(Vernevelaar) Onvoldoende inspiratoire flow <7 jaar: -Dosisaërosol + voorzetkamer -Vernevelaar
76
Wat zijn mogelijke redenen dat farmacotherapie niet helpt?
* Slechte therapietrouw * Onvoldoende inhalatietechniek: ‘hoge steroïdbehoefte’ = slechte inhalatietechniek * Aanhoudende prikkeling uit de omgeving (rook, allergenen, stress) * Verkeerde diagnose
77
Wat is de definitie van astma?
Heterogene ziekte gekenmerkt door chronische luchtweg inflammatie
78
Wat is de definitie van astma volgens de GINA guidelines?
* In de VG variabele luchtwegklachten als: piepen, kortademigheid, hoesten & “chest tightness” * Wisselende expiratoire luchtweg (airflow) obstructie
79
Welke karakteristieke triggers zijn er voor astma?
Allergische en niet-allergische triggers: * Inspanning: 5 a 10 minuten na inspanning, duurt 30 - 60 minuten * Koude lucht * (Huis)dieren * Huisstofmijt, schimmels * Seizoensgebonden (bomen, grassen en kruiden) * Sigarettenrook * Baklucht, parfum en werkgerelateerd
80
Wat is kort samengevat het proces achter astma?
Prikkels activeren het slijmvlies op het epitheel en activeren zo een cascade, die anders is bij allergische en niet-allergische eosinofiele astma. De luchtwegen trekken samen en er is chronische inflammatie (wisselend aanwezig, reversibel maar ook irreversibel) wat voor vernauwing zorgt
81
Welke fenotypering is er van astma?
Heterogeen, oa: -Early vs late onset -Allergisch (vaak jongeren) vs niet allergisch (vaak ouderen) -Eosinofiel vs niet eosinofiel
82
Waardoor wordt de wisselende expiratoire airflow limitatie bij astma gekenmerkt?
* Obstructieve longfunctie al dan niet reversibel na bronchusverwijder * Variabiliteit van FEV1 * Variabiliteit van PEF (“peak flow”) * Bronchiale hyperreactiviteit
83
Hoe voer je een spirometrie uit en welke grafiek ontstaat?
Normaal ademen, dan na uitademen max inademen, dan max uitademen en dan weer normaal ademen ->Long volume tegen de tijd
84
Waarnaar en hoe wordt een spirogram omgezet?
Volume (L)/tijd (s) dmv tangens a omgezet naar flow (L/s)/volume (L)
85
Hoe wordt een flow/volume curve gebruikt bij diagnose?
De vorm is suggestief voor een bepaalde longziekte, maar de ruwe data geven zekerheid
86
Wanneer is een waarde uit een spirometrie afwijkend?
Als het onder de lower limit of normal (LLN, 75% van voorspeld) of onder z= -1,64 is
87
Welke referentiesets worden gebruikt?
EGKS 1993 -Geslacht -Lengte -Leeftijd GLI 2012: -Idem + etniciteit
88
Welke fouten kun je in een flow volume curve herkennen?
-Hoesten: zaagtand bij uitademen -Te langzame uitademing: minder steile oploop naar PEF -Geen volledige uitademing: plotse eind bij uitademen
89
Welke patroon is kenmerkend voor een obstructie en welke voor een restrictie?
-Ingedeukte f/v is suggestief voor een obstructie -Versmalde f/v is suggestief voor een restrictie (bodybox nodig om dit te bewijzen)
90
Welke data passen bij een obstructieve longziekte?
Verlaging van FEV1 tov iVC (Tiffeneau-index)/ NL FEV1/FVC = FER * FEV1 ↓ * FEV1/ (F)VC ↓ ->FEV1/(F)VC < 70% post BD GOLD criteria ->FEV1/(F)VC < LLN NL aangehouden * FVC normal
91
Waardoor wordt een obstructie veroorzaakt?
Door slappe luchtwegen kan de patient moeilijker uitademen
92
Wat zijn de kenmerken van een obstructie bij astma?
* Bij Astma bijna altijd reversibel → uitzonderlijke gevallen gefixeerd * Bij COPD is obstructie altijd irreversibel Obstructie aanwezig ten tijden van * Exacerbatie Astma * Periode van instabiliteit / onderbehandeling van Astma
93
Wanneer is er sprake van significante reversibiliteit van FEV1?
Toename van FEV1 ≥ 12% en ≥ 200 mL tov baseline na bronchodilatatie
94
Welke technische aspecten zijn belangrijk bij het bepalen van reversibiliteit?
Vooraf medicatie staken: Kortwerkende bronchodilatator > 8 uur Langwerkende bronchodilatator > 12 -16 uur 1. Flow-volume of spirometrie 2. Inhalatie bronchodilatator (400 ug salbutamol / Ipratropiumbromide 20 ug) 3. 15-30 minuten inwerktijd 4. Herhaling flowvolume of spirometrie
95
Wat is de peakflow (PEF)?
De meest krachtige flow bij uitademing (max flow in l/s)
96
Wat is een andere manier waarop je significante variabele expiratoire airflow limitatie kunt bewijzen?
Dagelijkse varibabiliteit van de PEF: * Tussen de dagen > 20% * Binnen de dagen > 10% Ochtend en avond meten 3x meten en hoogtse waarden noteren
97
Wat zijn de nadelen van een PEF registratie?
Het vereist: * Goede techniek * Compliante patiënt * PEF is “effort” afhankelijk
98
Wanneer wordt een PEF registratie in de praktijk meestal gebruikt?
Vaak alleen bij SEH bezoek of opnames
99
Wat is bronchiale hyperreactiviteit (BHR)?
Verhoogde prikkelbaarheid van de luchtwegen voor specifieke (allergische) en aspecifieke (chemische, fysische) prikkels die leidt tot variabele expiratoire airflow limitatie
100
Hoe kun je astma aantonen als er bij herhaling geen aantoonbare reversibiliteit of variabiliteit is?
Meten BHR ter bevestiging diagnose dmv provocatietest
101
Welke soorten provocatietesten zijn er?
*Directe/ niet-specifieke provocatietest: ->directe prikkel van het gladde spierweefsel->bronchoconstrictie (vb. histamine, metacholine) *Indirecte/ specifieke provocatietest: ->Prikkel is start van serie reacties die leidt tot contractie spierweefsel en inflammatie (vb. inspanning, koude/droge lucht, mannitol, hypertoonzout, isocapnische hyperventilatie, allergenen)
102
Hoe werkt de histamine provocatietest?
BHR positief als de lijn onder 80% van baseline zakt PC20= provocatie concentratie wanneer FEV1 onder ≥ 20% van baseline waarde valt
103
Hoe kan PC20 geinterpreteerd worden?
PC20 : < 1,0 mg/ml ernstige BHR 1,0- 8,0 mg/ml milde BHR 8,0 – 32 mg/ml lage BHR 32 mg/ml normale respons
104
Is BHR specifiek voor astma?
Nee, het is ook positief bij oa COPD/CF/roken
105
Wat is inspanningsastma en hoe kan dit aangetoond worden?
* Bij klachten na inspanning (5-10 min) * Vooral bij droge koude lucht * M.n. hardlopen, schaatsen, zwemmen Indirecte provocatietest: -Positieve test bij inspanning of eucapnische hyperventilatie: daling FEV1 is >15% t.o.v. de uitgangswaarde
106
Wat is een eucapnische hyperventilatietest?
* 6 min hyperventileren; 5% CO2, koude, droge lucht * Hyperventilateren met een gewenste AMV: 25 - 30 x FEV1 * FEV1 meten: voor- direct na - 3’- 5’ -7’-10’-15’- 20’- 30’ * Hyperreactiviteit: daling FEV1 > 15%
107
Wat is de prevalentie van astma?
* Meest frequente chronische aandoening bij kinderen * Prevalentie NL 5-10%, wereldwijd: van 0.9 tot 21%
108
Hoe verandert de prevalentie van astma met de leeftijd?
Astma neemt af met de leeftijd
109
Waar is de prevalentie van astma het hoogst?
In westerse landen
110
Wat zijn de kenmerken van astma bij kinderen?
* Recidiverende episodes van piepen/ benauwdheid/ hoesten met klachtenvrije episodes * Reversibele luchtwegobstructie * Verhoogde prikkelbaarheid van de luchtwegen * Chronische luchtwegontsteking * Combinatie van omgevingsfactoren en erfelijke factoren
111
Wat zijn de pathogenetische kenmerken van astma?
* chronische mucosaontsteking * contractie bronchiaal spier * mucusproductie * luchtwegwand ‘remodelling’ (irreversibel)
112
Wat is de meest voorkomende pathogenetische proces van astma bij kinderen?
Allergenen prikkelen het epitheel, waardoor TSLP, IL-33 en IL-25 worden geproduceerd->stimulatie dendritische cellen en Th2 cellen->Th2 produceert IL 4, 5, 9 en 13->IL 5 stimuleert eosinofielen, IL 9 mestcellen en IL 4 en 13 activeren B cellen om IgE te maken. Dit activeert mestcellen tot productie van allerlei ontstekingsfactoren->werking op gladde spiercellen
113
Welke andere pathogenetische proces van astma kan optreden bij kinderen?
Virussen, bacterien, infecties zorgen voor stimulatie van Th1 cellen-> productie van oa IFNg en TNFa->activatie neutrofielen
114
Welke factoren kunnen zorgen voor een verhoogde kans op astma?
-Genetische aanleg -Virusinfectie (vooral vroeg in het leven, (RSV/HRV) -Omgeving -Atopische sensitisatie
115
Welke omgevingsfactoren kunnen zorgen voor een verhoogde kans op astma?
-Stad -Vervuiling -Blootstelling aan rook -Prematuur -Pathologische microbioom -Overmatig vroege gewichtstoename (in vetcellen zijn factoren die ontsteking stimuleren) -Weinig aanraking met dieren
116
Welke anamnestische vragen kun je stellen om de diagnose van astma waarschijnlijker te maken?
-Aard symptomen: piepen, benauwdheid, kortademigheid, hoesten -Geleidelijk begin, variatie in de tijd -Recidiverend -Triggers (top 5: virale infecties, allergenen, inspanning, niet-specifieke prikkels (koude, rook, mist, verflucht), emotie) -Blootstellingen (rook, allergenen) -Positieve familieanamnese astma in 1e graad -Voorgeschiedenis: prematuur, atopie? -Effect behandeling
117
Vanaf welke leeftijd is spirometrie mogelijk?
4-5 jaar
118
Met welke testen wordt astma vastgesteld?
Spirometrie ->Bij abnormale spirometrie reversibiliteit testen. Positief=astma. Negatief=FeNO in uitademingslucht meten ->Bij normale spirometrie: provocatietest
119
Wat is FeNO?
* FeNO = biomarker van eosinofiele luchtwegontsteking * Verhoogd bij astma, reageert op steroïden * Toepassingen bij diagnose, inschatten therapietrouw, fenotyperen, afbouwen medicatie
120
Wat is het belang van FeNO bij het diagnostiseren van astma?
* FeNO = biomarker van eosinofiele luchtwegontsteking * Verhoogd bij astma, reageert op steroïden * Toepassingen bij diagnose, inschatten therapietrouw, fenotyperen, afbouwen medicatie
121
Wat zijn de fenotypen van astma?
-symptoombeloop (transient, persistent etc) -triggers (viraal vs multitrigger) - type luchtwegontsteking (neutrofiel, eosinofiel, gemengd, paucicellulair) -andere kenmerken (type aanvallen, reactie op behandeling, ernst, bij adipositas e.a.)
122
Wat zijn endotypen?
Subtypen gedefinieerd door verschillende pathologische mechanismen
123
Welke fenotypen van astma zijn er ingedeeld op ontstekingstype?
Normaal: <2.5% eosinofiel, <54% neutrofiel Eosinofiel: ≥ 2.5% eosinofiel, < 54% neutrofiel Neutrofiel ≥ 54% neutrofiel, < 2.5% eosinofiel Gemengd: ≥ 2.5% eosinofiel, ≥ 54% neutrofiel
124
Waarom zijn de fenotypes van astma belangrijk?
Omdat ze je kunnen helpen om de beste behandelmethode te kiezen
125
Wat is het gevolg van leeftijd van een kind op de zekerheid van een astma diagnose?
Hoe jonger het kind, hoe groter de kans dat luchtwegsymptomen het gevolg zijn van een andere aandoening dan astma ->Diagnose astma vaak pas duidelijk na 4-6 jaar ->Daarvoor: waarschijnlijkheidsdiagnose, 50% geen astma ->Uitgebreide DD in eerste levensjaren
126
Welke anamnestische aanwijzingen passen niet bij astma?
* Produktieve hoest * Failure to thrive * Plots begin * Aanwezig vanaf geboorte * Geen respons op medicatie * Neuspoliepen * Infecties elders/ ernstige infecties * Afwijkende prenatale echo
127
Waarnaar moet je bij het lichamelijk onderzoek kijken om astma uit te sluiten?
Meestal normaal bij kinderen met astma * Indruk, lengte en gewicht, groeicurve (dystrofie) * Ademfrequentie, dyspnoe, stridor, 'intrekken' * Thoraxauscultatie, thoraxvorm * Keel-neus-oorgebied * Extremiteiten
128
Welke aanwijzingen uit het lichamelijk onderzoek passen niet bij astma?
* Asymmetrisch ademgeruis * Bijgeluiden (rhonchi, crepitaties) * Souffle * Pectus excavatum/ carinatum (ingedeukte borstkas) * Clubbing/ trommelstokvingers * Situs inversus
129
Waardoor krijgen kinderen die prematuur geboren zijn vaker astma?
-Onrijpheid longen - Longschade door zuurstof, beademing, infecties, genetisch ... -Bronchopulmonale dysplasie bij 80% prematuren @ 24, 30% @ 28 wkn -Persisterende longafwijkingen tot in volwassenheid, 50% vaker astmasymptomen
130
Wat is het effect van prenataal roken op prevalentie van astma?
Passief en prenataal roken 2x zoveel kans op luchtwegsymptomen in eerste levensjaren en lagere longfunctie
131
Hoe behandel je astma niet-medicamenteus?
-Voorlichting -Vermijden prikkels: sigarettenrook, e-sigaretten, allergenen -Gezonde leefstijl
132
Hoe wordt astma medicamenteus behandeld?
Inhalatiemedicatie: * Corticosteroïden: centraal in behandeling * Luchtwegverwijders: kort/ lang, beta-2-agonisten/ anticholinergica
133
Wat is het stappenplan voor medicamenteuze behandeling van astma bij kinderen?
1. Kortwerkend b2-sympathicomimeticum (bij alle stappen) 2. ICS, LTRA (tablet) bij kinderen die niet goed kunnen inhaleren 3a. Dosis ICS verdubbelen 3b. LABA + ICS 3c. LTRA + ICS 4. Dubbele dosis ICS + LABA of LTRA 5. Longarts
134
Welke vragen moet je stellen voordat je een stap omhoog gaat in het medicatieschema van astma?
Hoe is therapietrouw? Hoe is inhalatietechniek? Vermijdbare blootstelling aan prikkels? Co-morbiditeit? Is het wel astma?
135
Wat is het behandelschema van astma voor kinderen van 6-11 in de VS?
1. Lage dosis ICS wanneer SABA wordt gebruikt 2. Dagelijkse lage dosis ICS 3 enz weer toevoegen LABA/LTRA
136
Wat is het behandelschema van astma voor kinderen van 12+ in de VS?
Stap 1 lage dosis ICS-formoterol (LABA)
137
Waardoor verschilt de prevalentie van astma tussen verschillende gebieden?
Vooral door verschillen in omgevingsfactoren
138
Waar past een productieve hoest bij?
Bronchitis, CF, PCD
139
Waar past failure to thrive bij?
CF, immunodeficienties
140
Waar past een plots begin bij?
Corpus alienum
141
Waar past aanwezigheid va de geboorte bij?
Primaire ciliaire dyskinesie, CF, interstitiele longziekten, congenitale longaandoeningen
142
Waar passen neuspoliepen bij?
CF
143
Waar past een infectie elders/ ernstige infectie bij?
Immunodeficienties
144
Waar past een afwijkende prenatale echo bij?
CLA, hernia diafragmaticus
145
Waar past asymmetrisch ademgeruis bij?
Pneumonie, atelectase, CLA
146
Waar passen bijgeluiden (ronchi, crepitaties) bij?
Bronchitis, pneumonie, PCD
147
Waar past een souffle bij?
Hartafwijking
148
Waar past pectus excavatum/ carinatum bij?
Bindweefselziekten
149
Waar past clubbing/ trommelstokvingers bij?
ILD, CF, auto-immuun aandoeningen
150
Waar past situs inversus bij?
PCD
151
Wat voor ziekte is astma?
Ziekte van de geleidende luchtwegen
152
Wat zijn de microscopische kenmerken van astma?
-Vernauwde luchtwegen -Verdikking wand, vooral het gladde spierweefsel -Ontstekingsinfiltraten eromheen
153
Wat zijn de gevolgen van inflammatie door astma?
-BHR: zenuwuiteinden komen vrij door beschadigd epitheel -Oedeem -Bronchoconstrictie -Mucus -Luchtweg remodelling -FeNO omhoog
154
Zijn symptomen een goede voorspeller van astma?
Nee, de klachten zijn te aspecifiek voor een diagnose zonder longfunctieonderzoek
155
Wat veroorzaakt bonchiale hyperreactiviteit?
Beschadigd epitheel: zenuwuiteinden komen vrij Interactie tussen actieve ontstekingscel en zenuw
156
Wat is epigenetica?
Interactie tussen DNA en omgeving
157
Wat is een biomarker?
Signaalstof/cel die weergave is van onderliggende ziekte proces
158
Waarbij is Th1 verhoogd en welke mediatoren zijn daarbij betrokken?
Virus infectie Tuberculose COPD IFN-g, IL-2
159
Waarbij is Th2 verhoogd en welke mediatoren zijn daarbij betrokken?
Allergischastma Atopischedermatitis Worminfecties Il-4, 5, 10, 13
160
Wat is het pathologisch proces achter eosinofiel astma?
DC presenteert antigeen aan een naieve T-lymfocyt die differentieert naar Th-2-> produceert Th2 cytokines (IL4, 5, 9, 13) die verschillende ontstekingscellen activeren. Eosinofielen hierbij karakteristiek
161
Wat veroorzaakt T2-hoog (type 2 astma)?
ILC2s wordt rechtstreeks door het epitheel aangestuurd en activeert Th2. Samenwerking
162
Wanneer is er sprake van verhoogde eosinofielen?
Bloed EOS ≥150 cells/μL en/of FeNO ≥20 ppb
163
Wat is het effect van hoog FeNO op de longfunctie?
De longfunctieverlies is groter. Het gaat omlaag bij behandeling met inhalatiecorticosteroiden
164
Hoe kan astmacontrole gemeten worden?
*De ACQ is een gevalideerde vragenlijst met 7 items: klachten, gebruik medicatie en longfunctie (FEV1). *Range is 0-6. Verandering van 0,5 punten is klinisch relevant
165
Wanneer is er sprake van goede astma controle?
ACQ: <0,75 Exacerbaties voorgaande jaar: 0 FEV1/FVC: normaal
166
Wanneer is er sprake van matige astma controle?
ACQ: >=0,75 en <1,5 Exacerbaties voorgaande jaar: 1 FEV1/FVC: <5% LLN
167
Wanneer is er sprake van slechte astma controle?
ACQ: >=1,5 Exacerbaties voorgaande jaar: >=2 FEV1/FVC: <5% LLN
168
Waarop werken corticosteroiden goed?
T2-inflammatie
169
Welke cellen spelen een belangrijke rol bij T2-lage astma?
Th17 cellen en neutrofielen. Roken, obesitas of niet-eosinofiele late-onset
170
Welke soorten type 2 hoge astma zijn er?
Allergisch (Th2) Inspannings Eosinofiel (ILC2)
171
Wat is de checklist voor moeilijk-behandelbare astma?
Astma Bronchiale Prikkels Compliance Device Educatie Fenotype Ernstig astma als niks verbeterd kan worden
172
Wat is bij COPD aangedaan?
Chronische bronchitis: kleinere bronchien-> terminale bronchioli Emfyseem: va respiratoire bronchiolus
173
Wat zijn risicofactoren voor het krijgen van COPD?
a) Erfelijke aanleg b) Roken c) Astma bronchiale d) Luchtvervuiling e) Vertraagde longgroei f) Infecties op kinderleeftijd
174
Wat voor erfelijke aanleg kan leiden tot COPD?
alpha-1 antitrypsin deficientie
175
Hoe ontstaat emfyseem?
Roken-> chronische inflammatie + elastase-> verlies elastische vezels, neutrofielen-> hyperinflatiestand thorax
176
Wat is de pathogenese van COPD?
 Oxidatieve stress: ->Uit sigarettenrook, of vrijkomend uit macrophagen en neutrofielen. ->Verlaagd niveau van endogene antioxidanten  Protease-antiprotease onbalans ->Proteasen uit inflammatoire cellen leiden tot destructie van elastine en daarbij ontstaan van emfyseem  Inflammatoire cellen en mediatoren
177
Wat zijn de stappen van COPD?
Reversibel: Chronische ontsteking Contractie van gladde spiercellen Irreversibel: Vernauwing en fibrose van luchtwegen Destructie van alv structuur en septae
178
Waardoor ontstaat pulmonale hypertensie door COPD?
t.g.v. hypoxische vasoconstrictie van kleine arteriolen
179
Waardoor ontstaan exacerbaties van astma?
Door infecties of omgevingsfactoren
180
Welke cellen zijn betrokken bij COPD?
Alveolaire macrofagen Epitheelcellen Tc1 c(CD8+) ellen Neutrofielen
181
Welke cellen zijn betrokken bij astma?
Epitheelcellen Mestcellen Th2 cellen Eosinofielen
182
Wat is pre-COPD?
FEV1/FVC > 0,7 maar met symptomen of luchtwegpathologie & RF
183
Waarnaar wordt gekeken bij de classificatie van COPD?
Luchtwegweerstand (SPIROMETRIE) Symptomen (mMRC of CAT) Exacerbatie geschiedenis (>2/jaar en FEV1<50% HIGH RISK) Aanwezigheid comorbiditeit
184
Wat is de laatste stap van de GOLD classificatie?
E= >2 moderate exacerbations or >1 leading to hospitalisation A= 0-1 moderate exacerbations, mMRC 0-1 CAT<10 B= 0-1 moderate exacerbations, mMRC >2 CAT >=10
185
Waaruit bestaat de behandeling van COPD?
-Revalidatie -Luchtwegverwijding -Zuurstoftherapie
186
Naar welke resultaten kijk je bij een spirometrisch onderzoek?
3 technisch aanvaardbare curves waarbij: -2 beste FVC max 150 mL uit elkaar -2 beste PEF max verschil van 0,67 L/s
187
Welke geneesmiddelen worden gegeven bij een patient in de categorie E?
LABA + LAMA (+ ICS bij bloed eos >300)
188
Welke geneesmiddelen worden gegeven bij een patient in de categorie A?
Bronchodilator
189
Welke geneesmiddelen worden gegeven bij een patient in de categorie B?
LABA + LAMA
190
Wat is AECOPD?
Acute verslechtering van het beloop van de ziekte. Kenmerken: - Toename dyspnoe - Toename hoest - Toename sputum of -purulentie
191
Hoe behandel je AECOPD?
Mild:  Behandeling kortwerkende bronchodilatoren Matig:  Behandeling kortwerkende bronchodilatoren, plus  antibiotica en/of orale corticosteroiden (5-7 dgn) Ernstig:  Opname of bezoek SEH noodzakelijk  Kan gepaard gaan met acute respiratoire insufficientie
192
Wat zijn oorzaken van AECOPD?
Infectie luchtverontreiniging Hartfalen idiopatisch
193
Welke vormen van COPD zijn er?
1. Centriaciniar 2. Panacinair 3. Paraseptaal (distaal acinair) 4. Onregelmatig ‐irregulair
194
Wat is centriacinair emfyseem?
Proximaal gedeelte van de acinus aangedaan: respiratoire bronchiolus) * Met name bovenvelden * Typische vorm van emfyseem bij rokers * Gaat vaak samen met chronische bronchitis * Indien ernstig uiteindelijk gehele acinus aangedaan →panacinair
195
Wat is panacinair emfyseem?
* Gehele acinus aangedaan: resp. bronchiolus t/m alveoli * Met name ondervelden * Typische vorm bij α‐1‐antitrypsine deficiëntie * Eindstadium van centriacinair emfyseem
196
Wat is paraseptaal/ distaal emfyseem?
Langs pleura en septa Bij littekens Veroorzaakt pneumothorax bij ruptuur, vaak idiopatisch en bij jongere mensen (bovenvelden)
197
Wat is onregelmatig emfyseem?
Niet specifiek, gevolg van verlittekening Enige vorm van emfyseem met fibrose
198
Wat is de pathogenese van emfyseem?
1. Productie en verminderde controle van zuurstofradicalen 2. Voortdurende chronische ontsteking met weefselschade 3. Dis‐balans van protease – anti‐protease systeem
199
Wat is de pathogenese van ontsteking bij emfyseem?
Macrofagen ↑ Lymfocyten (CD8+ CT) ↑ Neutrofiele granulocyten ↑ Activatie en productie van onstekingsmediatoren (LTB4, IL‐8, TNF) => Toename matrix degraderende enzyme activiteit (MMPs)
200
Waardoor ontstaat er een disbalans tussen proteases en anti-proteases?
Meer proteases: MMPS en neutrofiel elastase Minder a-1-antitrypsine
201
Hoe wordt een bronchiolus open gehouden?
(Elastine in) bindweefsel alveoli
202
Wat gebeurt er met de normale alveoli bij emfyseem?
Ze worden kleiner omdat er in de grotere beschadigde alveoli een lagere druk is
203
Welke soorten chronische bronchitis zijn er?
Met ontsteking: mucopurulente chronische bronchitis ->Weinig obstructie, opgeven van slijm Met asthmatische component: (chronische) asthmatische bronchitis ->Aanvalsgewijze verergering Met continue obstructie: chronische obstructieve bronchitis ->Belangrijke emfyseem component
204
Welke veranderingen treden er in een bronchus op bij chronische bronchitis?
-Toename BW -Toename klieren met verwijde ducti -Toename slijmbekercellen (mucineuze metaplasie) -Ontstekingscellen -Verdikte basale membraan -Hyperemie (bloedvaten wat verwijd) -Oedeem -Soms epitheelschade -Soms squameuze metaplasie
205
Wat is de Reid index en hoe verandert het bij chronische bronchitis?
Verhoogd A/B normaal <0,4 -A= klierlaag -B= mucosa + submucosa
206
Wat is samengevat de pathologie van chronische bronchitis?
Hypersecretie van slijm met “mucostase” in bronchieën Hyperplasie van bronchiaal klierweefsel Toename van slijmbekercellen (ten koste van trilhaarcellen)(“chronische bronchiolitis”) Squameuze metaplasie Ontsteking Fibrose
207
Wat is bronchiectasie?
Secundaire afwijking Permanente verwijding van bronchieën (en bronchioli) Na chronische, destruerende ontsteking van de bronchus
208
Wat is respiratoire insufficientie?
Falen van gasuitwisseling tgv van ontbreken of onvoldoende functie van het ademhalingssysteem -Acuut of chronisch (beoordelen via bloedgasanalyse)
209
Wanneer neemt de mortaliteit van ARF toe?
Bij langer verblijf in het ziekenhuis of ander orgaanfalen
210
Welke soorten respiratoire insufficientie zijn er?
Type 1: hypoxaemie door schade aan long Type 2: hypercapnic door pompfalen
211
Wat zijn de kenmerken van type 1 respiratoire insufficientie?
Meest voorkomende Meestal longziekten pO2 < 60 mmHg pCO2 normaal
212
Wat zijn oorzaken van type 1 respiratoire insufficientie?
-Diffusiestoornis: emfyseem, pneumonie, interstitieel longlijden -Shunt: fysiologisch of anatomisch -V/Q mismatch: obstructieve longziekten, vasculair, interstitieel -Verlaagde FiO2
213
Wat zijn symptomen van type 1 insufficentie?
-Onrust, euforie, convulsie, coma -Cyanose -Tachycardie, dyspnoe -Polyglobulie
214
Wat is respiratoire insufficientie type 2?
-Stoornis in ventilatie: ademexcursie vertoond -Parenchym niet optimaal benut: alveolaire hypoventilatie
215
Wat zijn de kenmerken van type 2 insufficientie?
paCO2 > 45 mmHg Hypoxemie vaak aanwezig pH afhankelijk van HCO3-, evenredig met duur hypercapnie
216
Wat zijn oorzaken van type 2 insufficientie?
-CO2 productie omhoog -Won't breath: CZS -Can't breath: PZS, spieren, thoraxwand, bovenste luchtweg -Can't breath enough: dode ruimte ventilatie
217
Welke vormen van hypercapnisch respiratoir falen zijn er?
-Acuut: bronchitis -Acuut op chronisch: sedatie, intercurrent probleem, onderliggende ziekte -Chronisch: neurologisch/ neuromusculair/ thorax/ OHS/ obstructieve longziekte
218
Wat zijn de gevolgen van hypercapnie?
Pulmonale vaatweerstand stijgt. Kan leiden tot decompensatio cordis (overbelasting rechter harthelft)
219
Wat zijn symptomen van cor pulmonale?
-Verhoogde veneuze druk -Enkeloedeem en ascites -Hepatomegalie
220
Hoe behandel je respiratoire insufficientie?
-Behandeling onderliggend lijden en uitlokkend moment -Zuurstoftherapie-> hypxemische vasoconstrictie daalt -Ondersteuning/ ontlasting RV: diuretica -Ventilatie verbeteren
221
Wat is het gevaar van O2 therapie bij hypercapnie?
Pathologische werking ademcentrum-> lage pO2 is de prikkel tot ademhaling. Streef SpO2 88-92% bij acute hypercapnie