week 9 Flashcards

(51 cards)

1
Q

welke onderdelen moeten er tijdens een psychiatrisch onderzoek beoordeeld worden?

A
  • algemene indruk
    > wat voor iemand zit voor me?
    > beoordeel kleding, houding, verzorging
  • bewustzijn
    > is contact mogelijk?
    > beoordeel mate van alertheid en helderheid
    > bij intoxicatie of een delier is er een wisselend bewustzijn
  • waarnemen
    > wat is de input van het denken?
    > hallucinaties
    > hypervigilant
  • denken - vorm
    > kan iemand efficiënt denken?
    > beoordeel tempo en coherentie (is het navolgbaar?)
  • denken -inhoud
    > wat is de output van het denken?
    > aanwezigheid van wanen (armoede, angsten etc)
  • stemming
    > invloed van de output/het denken op de patiënt
  • affect
    > hoe stabiel is die invloed?
    > beoordeel emoties en gezichtsuitdrukkingen
  • psychomotoriek
    > hoe beweegt de patiënt daarbij? (levendig tot ongeremd)
  • gedrag en motivatie
    > wat doet de patiënt daardoor?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is status mentalis en uit welke drie onderdelen bestaat deze?

A

status mentalis = mentale status onderzoek (MSO)
- is een systematische evaluatie van de psychische functies van een patiënt

drie onderdelen
- cognitieve functies
> gedachten: informatie waarnemen, opnemen, vasthouden, begrijpen, ordenen etc.
- affectieve functies
> gevoelens: stemming, emoties, vegetatieve verschijnselen etc
- conatieve functies
> gedrag: motoriek, motivatie, impulsen, gedrag etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat omvat een psychiatrische diagnose, naast de classificatie volgens de DSM-5 nog meer?

A
  • betekenis van symptomen voor de patiënt
  • fase van ontwikkeling, ernst, complicaties en uitbreiding van het ziektebeeld
  • predisponerende, luxerende en onderhoudende somatische, psychische en sociale etiopathogenetische factoren
  • functionele beperkingen
  • factoren die van invloed zijn op het beloop en de behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke 3 aspecten van het bewustzijn zijn er?

A
  • attentieniveau
    > kenmerk: vlotte en adequate reacties op prikkels van buiten
    > voorwaarden: intacte zintuigen, hersenstam
    > storing: kan verlaagd of verhoogd zijn
  • inhoud van het bewustzijn
    > kenmerk: ervaren van het ‘zelf’ en de omgeving
    > voorwaarden: intacte zintuigen en grote hersenen
    > storing: onjuiste afgrenzing van het eigen ik ten opzichte van de omgeving
  • reflectie op het eigen zijn (onderscheid met dierenrijk)
    > kenmerk: de mogelijkheid om te reflecteren over het eigen zijn: ‘cogito ergo sum’
    > voorwaarde: vermogen tot abstraheren en redeneren
    > storing: vaak onopgemerkt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke drie vragen zijn er bij de eerste beoordeling van een patiënt met een gedaald bewustzijn?

A
  • bewustzijnsniveau
  • lokalisatie (van de stoornis)
  • vermoedelijke oorzaak -> de DD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

met welke EMV-score wordt er gesproken van een coma?

A

een M score van 4 of lager
- in combinatie met een E- en V- score van 2 of lager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uit welke onderdelen bestaat neurologisch onderzoek bij een bewusteloze patiënt?

A
  • Glasgow coma scale (EMV-score)
  • onderzoek van de hersenzenuwen
    > pupilreacties: n. opticus (afferent) en n. oculomotorius (efferent), beide via mesencephalon
    > corneareflex: afferent via eerste tak trigeminus over pons, efferent via n. facialis
    > oogbolmotoriek: oculocefale reacties, combinatie van pons en mesencephalon
  • menigeale prikkeling
  • extremiteiten: reflexen en lateralisatie
  • fundoscopie ((hersen)bloedingen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke vormen van beuwsteloosheid/coma zijn er?

A
  • niet-responsief waaksyndroom
  • akinetic mutism
  • locked in syndrome
  • minimally conscious state
  • slow syndrome
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat houdt niet-responsief waaksyndroom in?

A
  • in de volksmond is dit vegetatieve toestand/coma
  • patiënt heeft ogen open, maar voert geen opdrachten uit, er is geen ‘contact’
  • heeft een slaap-/waakritme
  • reageert op licht en geluid
  • slik- en grijpreflex
  • typische EMV-score is E4M5V1
  • de hersenstam werkt tot op het niveau van de thalamus, maar de hemisferen niet
  • daardoor is er discrepantie tussen de EMV-score van de ogen en de spraak
  • de prognose is over het algemeen slecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat houdt akinetic mutism in?

A

geen coma!!
- patiënt is rigide (stijf) en maakt geen spontane bewegingen
- maakt een alerte indruk op basis van oogbewegingen, maar er is geen spraak
- veroorzaakt door hydrocephalus of laag frontale bloedingen (beiderzijds)
- typische EMV-score is (maximaal) E4M1-5V1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat houdt locked in syndrome in?

A

geen coma!!
- patiënt heeft tetraparese en kan alleen verticale oogbewegingen maken
- de patiënt is verder volledig alert en wakker, maar kan het lichaam niet bewegen (enorme psychische en emotionele belasting)
- geen coma, wel typische coma score (E1 of E4, M1, V1 of Vt (geïntubeerd)
- veroorzaakt door een leasie in de pons (alle mesencephale banen zijn doorgenomen)
- soms veroorzaakt door Guillan-Barré syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat houdt minimally conscious state in?

A
  • lijkt op niet-responsieve waaktoestand, maar er zijn aanwijzingen voor awareness omdat een stukje cortex nog functioneert
  • simpele commando’s worden uitgevoerd of soms worden er ja/nee responses gegeven en adequate woorden geuit
  • soms aanwezigheid van relevant gedrag: huilen/lachen, reactie op spraak van anderen, objecten pakken en vasthouden
  • onderscheid met vegetatieve toestand door visual fixation en tracking
  • typische EMV-score is E4M6V3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat houdt slow syndrome in?

A

geen coma!!
- patiënt is apatisch en hypersomnolent (slapering), geen rigiditeit
- typische EMV-score is E2-3M5-6V3-5
- leasie in de thalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

tussen welke twee soorten leasies kan er onderscheid gemaakt worden die kunnen leiden tot bewustzijnsverlies?

A
  1. structurele hersenafwijking: hierbij is er een leasie in de hersenstam of een leasie van de thalamus beiderzijds, kan bijv veroorzaakt worden door:
    - herseninfarct/hersenbloeding
    - hersenabces
    - tumor/ruimte-innemend proces
    - trauma
    - hydrocephalus
  2. diffuse neuronale disfunctie: bv door een metabole of toxische oorzaak of door epilepsie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke taken hebben de pariëtaalkwab, frontaalkwab en temporaalkwab?

A
  • pariëtaalkwab: aandacht
  • frontaalkwab: planning
  • temporaalkwab: herkenning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de functie van de occipitaalkwab en via welke twee stromen verloopt deze?

A

occipitaalkwab is primair een visuele associatiecortex en is betrokken bij de visuele informatieverwerking
- ventrale stroom: betrokken bij registreren van kleur en precisie
- dorsale stroom: betrokken bij registreren van plaats en beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is de functie van de temporaalkwab?

A
  • objectherkenning
  • fusiforme gyrus -> gezichtsherkenning’
  • de ventrale stroom van het visuele systeem loopt door de temporaalkwab
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn de functies van de frontaalkwab?

A
  • remming: het onderdrukken van spontaan gedrag
  • planning
  • uitstellen van gedrag
  • maken van beslissingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

met welke testen wordt de functie van de frontaalkwab bij mensen getest?

A
  • decision making: Wisconsin card sorting test
    -> hierbij moet de proefpersoon een aantal kaarten sorteren zonder de regels van het spel te weten, na de eerste poging krijgt de persoon te horen of het juist of onjuist was. na een aantal pogingen zou de proefpersoon moeten kunnen achterhalen hoe het gesorteerd moet worden. mensen met een gezonde frontaalkwab hebben dit vrij snel door, mensen met leasies lukt dit niet
  • planning: uitgestelde beloning (Stanfort marshmellow experiment)
    -> hierbij wordt een marshmellow voor een kind neergezet met de boodschap dat als hij de marshmellow na 10 minuten nog niet heeft opgegeten, hij er twee krijgt. veel kinderen zullen vanwege minder ontwikkelde frontaalkwab kiezen om hem nu te eten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is de functie van de pariëtaalkwab?

A

is essentieel voor aandacht
- aandacht is een selectie van informatie die binnenkomt, omdat het brein niet overal aandacht aan kan besteden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

welke twee soorten aandacht zijn er?

A
  • automatische/exogene aandacht (bij een hard geluid wordt in die richting gekeken)
  • vrijwillige/endogene aandacht ( gaat niet vanzelf, er moet bewust naar gekeken worden)
22
Q

wat is hemi-neglect, wanneer treedt het op en wat voor neglect is er bij een leasie links of rechts?

A

hemi-neglect = het negeren van een bepaald deel van de omgeving/gezichtsveld
- treedt op bij een bloeding in de pariëtaalkwab
- leasie in linkerkwab : beperkte neglect rechts (bilaterale aansturing)
- leasie in rechterkwab: ernstig neglect links: unilaterale aansturing

23
Q

wat is een delier?

A
  • acuut optredende verwardheid
  • meestal tijdelijk met een lichamelijke oorzaak
24
Q

welke dingen moeten aanwezig zijn om de diagnose delier te kunnen stellen volgens de DSM-V?

A
  • stoornis in bewustzijn of aandacht: verminderde helderheid van het besef van de omgeving met een verminderd vermogen om de aandacht te concentreren, vast te houden of te verplaatsen
  • ontwikkelt zich in korte tijd en fluctueert in de loop van de dag
  • verandering in cognitieve functies
  • niet beter verklaard door een andere neurocognitieve stoornis of coma
  • aanwijzing voor somatische oorzaak (in voorgeschiedenis, lichamelijk onderzoek of labonderzoek)
25
wat is het delirium model?
volgens het delirium model van Inouye ontstaat een delirium op basis van falen van de reserves van het brein en is voor het optreden van een delirium een presisponerende factor die verhoogde kwetsbaarheid geeft, waarna een precipiterende factor de aanval luxeert (hoe hoger de kwetsbaarheid, hoe zwakker de benodigde luxerende factor kan zijn)
26
welke gradaties van bewustzijnsstoornissen zijn er?
- subjectieve ervaring van minder helder zijn - minder helder in contact, minder aandacht met omgeving - somnolent (slaperig) - soporeus (<10 seconde contact) - comateus (geen reactie op externe prikkels/pijn) - dood
27
welke functiestoornissen komen voor bij een delirium?
cognitieve stoornissen: - desoriëntatie - geheugenstoornissen - taalstoornissen - visuo-constructieve tekorten perceptieve stoornisen: - misinterpretaties - hallucinaties - illusionaire vervalsingen verder: - denkstoornissen - emotionele stoornissen - neurologische symptomen - slaap-waakstoornissen - psychomotore ontregeling - gevoel van naderend onheil
28
welke vormen van delirium zijn er?
- hyperactief/-alert - hypoactief/-alert - gemengd
29
welke acute oorzaken van een delirium moeten nier worden gemist?
WHHHHIMPS - Wernicke's encefalopathie (vit B1-tekort en GHB-onttrekking) - hypoperfusie - hypoxie - hypoglycemie - hypertensieve encefalopathie - intracraniële bloeding of infectie - meningitis of encefalitis - poisons: intoxicaties of medicatie - seizures
30
welke psycho-hygiënische maatregelingen zijn er voor het voorkomen van een delirium?
- cognitieve ondersteuning - dehydratie voorkomen en drinken verbeteren - slaap verbeteren - mobilisatie - visus en gehoor - voeding verbeteren
31
welke farmacologische behandelingen heb je voor een delirium?
- 1e keus: haloperidol (evt met quatiapine) - 2e keus: risperidon en olanzapine
32
wat is anterograde amnesie?
je declaratief (expliciet) geheugen is weg, je onthoudt geen nieuwe dingen meer, maar weet nog alles van voor de amnesie (zit voornamelijk in beide hippocampussen)
33
in welke soorten kan je het geheugen onderverdelen?
- expliciet/declaratief geheugen (in mediale temporaalkwab, hier zit hippocampus) > semantisch geheugen (feiten) > episodisch geheugen (gebeurtenissen) - impliciet/non-declaratief geheugen > priming in neocortex > procedureel geheugen in striatum > associatief geheugen -> emotionele responsen in amygdala -> skeletspieren in cerebellum > non-associatief geheugen: reflexen
34
wat zijn de functies van de hippocampus?
- betrokken bij het langetermijngeheugen - nodig voor de verwerking van nieuwe herinneringen, soort tussenstation - combineert alle informatieve input, alles wordt verwerkt en vanuit daar gaat het weer naar de verschillende gebieden in de neocortex
35
welke stappen doorloopt een herinnering voordat het in het langetermijngeheugen wordt opgeslagen?
- acquisitie in het werkgeheugen van de prefrontale cortex: seconden tot minuten - encoding (eiwitmodificatie/fosforylatie) in het intermediair geheugen in de hippocampus: minuten tot uren - consolidatie met eiwitsynthese: dit proces voltrekt zich in de slaap voor opslag in het langetermijngeheugen - langetermijngeheugen tijdens de slaap overspoelen naar de anterieure cingulate cortex: blijvend geheugen
36
waarvoor is CAMK2 verantwoordelijk en uit welke drie domeinen bestaat het?
calcium calmodulin afhankelijk eiwitkinase (CAMK2) is verantwoordelijk voor de eiwitmodificatie en eiwitsynthese drie domeinen: - associatiedomein: verbindt het met een van de vijf andere kinases binnen hetzelfde molecuul - regulatiedomein: bindt calcium, waardoor een conformatieverandering volgt en het kinasedomein beschikbaar komt - kinasedomein: fosforyleert -> kan een fosfaatgroep op het regulatiedomein zetten
37
welke typen dementie zijn er?
- ziekte van Alzheimer (50%) - vasculaire dementie (12,5%) - gemengde dementie (12,5%) - fronto-temporalekwab dementie (met name <65 jaar) - Lewy body dementie (cognitieve stoornissen voorafgegaan of gelijk optredend met parkinsonisme) - parkinson dementie: als de dementie later optreedt dan het parkinsonisme - depressie geïnduceerde dementie (slecht slapen, sombere stemming, aandacht, concentratie en geheugen moeizaam) - alcoholdementie - overige dementie
38
welke diagnostiek wordt uitgevoerd bij verdenking op dementie?
- consult bij neuroloog of geriater op de geheugenpoli - neuropsychologisch onderzoek (NPO) - beeldvorming (MRI- of PET-scan) - bloedonderzoek met evt een lumbaalpunctie of DNA-onderzoek - zorgconsulent/maatschappelijk werker
39
waaruit bestaat het neuropsychologisch onderzoek (NPO)?
informeel - anamnese - heteroanamnese - gedragsobservaties formeel - psychometrisch testonderzoek (kloktest, woorden met kleurtjes lezen, cognitieve functies testen)
40
wat is de indeling van dementie?
- corticale dementie > stoornissen in corticale domeinen > frontaal: gedrag, sociale cognitie en executieve functies > temporaal: geheugen en oriëntatie > subtypes: Alzheimer, frontotemporaal - subcorticale dementie > werktempo, aandacht, concentratie, traagheid, executieve functies > kunnen zelfstandig gebeurtenissen niet herinneren, maar met hints wel > subtypes: vasculair, hydrocephalus, Parkinsons - mengbeeld > Lewy body dementie
41
welke delen van de hersenen zijn aangedaan bij de verschillende soorten neurodegeneratie?
- Alzheimer > hippocampus, temporaal (MTA) > pariëtaal: vaker bij early-onset (PCA) - vasculair > witte stof leasies (WMH) - Lewy body, Parkinson, Huntington > basale kernen - frontotemporaal > frontaal > temporaal - Creutzfeld Jakob: genetisch of spontaan > alle schorsgebieden
42
hoe ontstaat Alzheimer?
- er worden tangles gevormd in neuronen (aggregatie van Tau-eiwitten) - buiten de neuronen vormen zich plaques (amyloid bèta eiwitten), dode neuronen en andere eiwitten - ziekte begint in de hippocampus
43
welke biomarkers heb je voor Alzheimer?
- MRI van de hersenen -> atrofie mediotemporaal (MTA) - hippocampus - PET -> hypometabolisme/hypoperfusie temporoparietaal + positieve corticale PiB-binding (bindt met amyloid bèta eiwitten) - liquor -> verhoogd phospho-tau, verlaagd amyloid bèta - DNA-diagnostiek -> mutatie in preseniline of APP-gen
44
welke behandelingen zijn er voor Alzheimer?
geen therapie voor ziektemechanisme, alleen voor neurotransmitters -> choline-sterase remmers (Reminyl, Exelon) -> memantine (Ebixa) -> antipsychotica bij gedragsveranderingen
45
welke twee subtypen van frontotemporale dementie (FTD) zijn er?
- gedragsvariant: veranderingen in de persoonlijkheid en gedrag (ontremming of juist apathie) - taalvariant: primair progressieve afasie (productie/stotterend of begripsstoornis)
46
aan welke criteria moet je voldoen voor de diagnose frontotemporale dementie?
- sluipend langzaam progressief - vroeg verval van sociaal gedrag: decorumverlies (fatsoen), tactloos - vroeg veranderd gedrag: apathie, zwerven, ontremd - spraakstoornissen: niet-vloeiende spraak of gestoord begrip - vroeg ontstaan van emotionele vervlakking - vroeg verlies van ziekte-inzicht ondersteunende criteria: - gedrag: obsessief-compulsief, hyperoraliteit, verhoogd afleidbaar - spraak: echolalie, parafasieën, perseveraties - neurologisch: extrapiramidale stoornis, incontinentie - aanvullend onderzoek > NPO: executieve en taalstoornis, normaal geheugen > frontale en/of anterieure temporale atrofie op MRI
47
welke verschillende vormen van primaire progressieve afasie zijn er?
- semantische dementie (SD): benoemstoornissen, gestoord woord- en objectbegrip, vloeiende spraak > MRI: anterieur temporale atrofie - progressieve niet vloeiende afasie (PNFA): hakkelende spraak (spraakapraxie), agrammatisme, gespaard begrip > MRI: posterieur fronto-insulaire atrofie - logopene progressieve afasie (LPA): nazeggen gestoord, woordvindstoornissen, fonologische parafasieën
48
bij welke criteria is de diagnose vasculaire dementie waarschijnlijk?
- dementie - focale uitvalsverschijnselen + vascvulaire afwijkingen op CT/MRI - tijdsrelatie tussen bovenstaande kenmerken
49
wat zijn aanwijzingen voor een erfelijke vasculaire dementie?
- arteriopathie - lacunaire infarcten - witte stof leasies - migraine - TIA - recidiverende beroertes - loopstoornissen - incontinentie - epilepsie - psychiatrische symptomen - begin leeftijd tussen 30-60
50
wat zijn kenmerken van Lewy body dementie?
- progressieve cognitieve achteruitgang, mn aandacht, frontale (uitvoerende) en visuospatiële vaardigheden - voor diagnose zijn twee symptomen nodig > fluctuaties in cognitie, aandacht en alertheid > recidiverende visuele hallucinaties > spontaan parkinsonisme, dus lichamelijke stijfheid en trage bewegingen - Lewy bodies in de schors en substantia nigra
51