Werkwoorden Bescherelle Vertaling Flashcards
(115 cards)
0
Q
Hebben
A
Avere
1
Q
Zijn
A
Essere
2
Q
Bemind worden
A
Essere amato
3
Q
Zich wassen
A
Lavarsi
4
Q
Beminnen
A
Amare
5
Q
Zoeken
A
Cercare
6
Q
Vastbinden, vastmaken
A
Legare
7
Q
Beginnen
A
Cominiciare
8
Q
Eten
A
Mangiare
9
Q
Zenden, versturen
A
Inviare
10
Q
Studeren
A
Studiare
11
Q
Spelen
A
Giscard
12
Q
Gaan
A
Andare
13
Q
Geven
A
Dare
14
Q
Staan, zijn
A
Stare
15
Q
Schudden
A
Agitare
16
Q
Inbeelden
A
Immaginare
17
Q
Wijzigen
A
Modificare
18
Q
Vrezen
A
Temere
19
Q
Aansteken
A
Accendere
20
Q
Ophangen, aanplakken
A
Affiggere
21
Q
Branden
A
Ardere
22
Q
Bijstaan, helpen, assisteren
A
Assistere
23
Q
Volbrengen, vrijspreken
A
Assolvere
24
Aannemen, op zich nemen
Assumere
25
Drinken
Bere
26
Vallen
Cadere
27
Vragen
Chiedere
28
Sluiten
Chiudere
29
Omringen, omgeven, omgorden
Cingere
30
Plukken, grijpen, treffen
Cogliere
31
Verrichten, maken, doen, voltooien
Compiere
32
Samendrukken, samenpersen
Comprimere
33
Verlenen, geven, toestaan, toegeven
Concedere
34
Besturen van een voertuig
Condurre
35
Kennen
Conoscere
36
Lopen
Correre
37
Groeien
Crescere
38
Koken, klaarmaken, bakken
Cuocere
39
Zeggen
Dire
40
Leiden
Dirigere
41
Discussiëren
Discutere
42
Onderscheiden
Distinguere
43
Vernielen
Distruggere
44
Berouw hebben, beteuren
Dolersi
45
Moeten
Dovere
46
Bovenkomen, verschijnen, eruit springen
Emergere
47
Uitbreiden, vergroten expanderen
Espandere
48
Uitstoten, verdrijven, sturen van, zetten uit
Espellere
49
Ontploffen, exploderen
Esplodere
50
Doen, maken
Fare
51
Buigen, maken, vervoegen
Flettere
52
Smelten, gieten
Fondere
53
Verenigen, aankomen, bereiken
Giungere
54
Lezen
Leggere
55
Bewegen
Muovere
56
Leggen, zetten
Mettere
57
Bewegen
Muovere
58
Geboren worden
Nascere
59
Schaden
Nuocere
60
Lijken op, eruitzien als
Parere
61
Verliezen
Perdere
62
Overtuigen
Persuadere
63
Bevallen aan iem.
Piacere
64
Huilen
Piangere
65
Regenen
Piovere
66
Aanreiken, aangeven
Porgere
67
Plaatsen, stemmen
Porre
68
Kunnen
Potere
69
Nemen
Prendere
70
Scheren
Radere
71
Redigeren
Redigere
72
Bevrijden van, redden van, verlossen
Redimere
73
Lachen
Ridere
74
Blijven
Rimanere
75
Antwoorden
Rispondere
76
Breken
Rompere
77
Weten
Sapere
78
Kiezen
Scegliere
79
Afdalen, naar beneden gaan
Scendere
80
Splitsen, scheiden, een onderscheid maken
Scindere
81
Schrijven
Scrivere
82
Afschudden, schokken
Scuotere
83
Zitten, zitting hebben in
Sedere
84
Uitstrooien, verspreiden
Spargere
85
Doven
Spegnere
86
Dichtdrukken, dichtdraaien
Stringere
87
Ontwortelen, uitrukken
Svellere
88
Houden
Tenere
89
Wringen, omdraaien, verbuigen
Torcere
90
Slepen
Trarre
91
Waard zijn
Valere
92
Zien
Vedere
93
Overwinnen, verslaan
Vincere
94
Leven
Vivere
95
Willen
Volere
96
Wenden, omkeren, richten, veranderen
Volgere
97
Gewoon zijn, iets plegen te doen
Solere
98
Zuigen, honing verzamelen
Suggere
99
Voelen, horen
Sentire
100
Eindigen
Finire
101
Verschijnen, blijken, lijken
Apparire
102
Openen
Aprire
103
Naaien, stikken, herstellen
Cucire
104
Vluchten
Fuggire
105
Sterven
Morire
106
Oplopen, naar boven gaan, klimmen
Salire
107
Volgen
Seguire
108
Horen
Udire
109
Buitengaan
Uscire
110
Komen
Venire
111
Durven, wagen
Ardire
112
De stuipen op het lijf jagen
Atterrire
113
Verrotten
Marcire
114
Verdwijnen, op raken
Sparire