Wiskunde didactiek MMR en meetkunde Flashcards

1
Q

Wat zijn de stappen van het wiskundig denkproces?

A

Stap 1: situatie analyseren. Essentiële elementen en relaties voorstellen

Stap 2: wiskundig model opbouwen/kiezen.

Stap 3: wiskundige technieken toepassen. Leidt tot resultaat

Stap 4: controleer en interpreteer de resultaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het CSA-model? Wie heeft dit ontwikkeld?

A

Concreet
Schematisch
Abstract

Bruner heeft dit ontwikkeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de concrete fase?

A

Materialen en tastbare voorwerpen die gemanipuleerd kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de schematische fase?

A

De picturale fase, je stelt het voor getekend, zonder dat het gemanipuleerd kan worden. Afbeeldingen van de werkelijkheid of afbeeldingen die de werkelijkheid vervangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de abstracte fase?

A

Zonder materiaal of schematische voorstelling, is gewoon de sommen bijvoorbeeld zonder bolletjes te tekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het handelingsniveau?

A

Het handelingsniveau is van Galperin.
1- Materieel
2- Perceptueel
3- Verbaal
4- Mentaal

Zijn de fasen van de verinnerlijking van handelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat moet je voorzien bij het perceptueel niveau of het schematische niveau?

A

Een passend bordschema waarop de kijkhandeling schematisch wordt ondersteund.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarvoor zorgt consequentie?

A

Dat de gegevens sneller blijven plakken. Als je als leerkracht constant hetzelfde woord gebruikt, blijft het makkelijker plakken dan wanneer je verschillende begrippen voor 1 woord gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de volgorde van automatiseren/memoriseren?

A

Inzicht –> oefenen –> Parate kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de leerlijn van automatiseren?

A

1- Inzichtelijke aanbreng
2- Oefenen (het vlot)
3- Parate kennis wordt bereikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen deductief en inductief?

A

Bij inductief vertrek je van het bijzondere en ga je naar het algemene (de regel)

Bij deductief werken vertrek je vanuit de regel en ga je naar het bijzonder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 2 stappen doe je bij het gebruik van een verhoudingstabel?

A

Eerst zet je de grootheden en de eenheden mee in de tabel, en nadien zet je ze vooraan bij je gegevens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke twee soorten bewerkingen zijn er mogelijk in een verhoudingstabel?

A

Horizontaal en verticaal. Bij horizontaal kan je zonder middelste stap naar het eindproduct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doe je als je toestanden krijgt als minder dan?

A

Reconstrueer dit naar meer dan.

Bv: Els verdient 500 euro minder dan haar beste vriendin Christine. In totaal verdienen ze samen 6500 euro. Hoeveel verdient elks?
–> Christine verdient 500 euro meer dan Els…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doe je concreet met keer meer dan?

A

Je geeft 1 van het geheel aan de ene en de keer meer voor de andere. Dus de ene krijgt er 1 maar de andere heeft er 6 keer zo veel, dan krijgt die voor die 1ne 6.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een belangrijke vraag dat je de leerlingen stelt bij probleemoplossend denken?

A

‘Is dit de enige oplossing? Of kunnen jullie nog een andere manier bedenken?’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe kan je leerlingen lijnen laten ervaren?

A

Door een spelletje te spelen, het spinnenweb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe ga je de leerlingen van de eerste graad met vormen laten werken?

A

Je vraagt de leerlingen hoe ze zien dat het een vierkant ofzo is. Spelenderwijs verkennen en herkennen. Laat ze spelen met een tangram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe ga je de leerlingen van de tweede graad met vormen laten werken?

A

Ze gaan de definitie ontdekken. Hieruit ga je een classificatie bekomen (veelhoeken en niet veelhoeken). Stel dit visueel voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe ga je de leerlingen van de derde graad met vormen laten werken?

A

Altijd inductief werken. Geef hierbij voldoende aandacht aan de correcte verwoording. Gebruik altijd dezelfde definitie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Op welke 3 manieren kunnen we driehoeken indelen?

A

1- Op basis van de hoeken
2- Op basis van de zijden
3- Op basis van de hoeken én de zijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de 3 fasen bij het indelen op basis van de hoeken?

A

1- Herhaal de drie soorten hoeken
2- Laat de leerlingen ze symbolen geven en benoemen welke hoeken er zijn
3- Schrijf er de namen bij. Ze moeten ze zelf ontdekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe ga je de driehoeken opdelen op basis van zijden?

A

Eerst gelijke en ongelijke zijden. De gelijke zijden verdeel je later in 2 gelijke of 3 gelijke zijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe kan je de hoeken op een actieve manier verwerken?

A

Geef de leerlingen elks drie verschillende stokjes en laat ze met lijm een driehoek maken op een stukje karton. Als iedereen klaar is, verdeel je deze ook weer onder in de soorten driehoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe ga je de driehoeken opdelen op basis van zijden én hoeken?

A

Je gaat een grid maken. Rijen zijn de hoeken en kolommen de zijden. Waar ze elkaar meeten, teken je een driehoek die aan die twee eigenschappen voldoet!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat kan een leuke instap zijn voor een les over vierhoeken?

A

Maak een mannetje of een ander leuk figuur met allemaal geometrische vormen. Haal deze samen met de leerlingen uit elkaar en verdeel hem in veelhoeken en niet veelhoeken. De veelhoeken ga je nadien nog verdelen in drie- en vierhoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe kan je de leerlingen laten inzien dat de overstaande en de aanliggende zijden van een vierkant hetzelfde zijn?

A

Laat ze de vierkant doormidden plooien of via de diagonaal, zo kunnen ze zien dat alles mooi samen komt of in 2 is gedeeld.

28
Q

Wat staat er op je boodschema van het vierkant?

A

Een vierkant is een vierhoek met 4 gelijke zijden en 4 gelijke hoeken

Andere eigenschappen van de zijden
- Overstaande zijden zijn gelijk
- Aanliggende zijden zijn gelijk
- 2 paar evenwijdige zijden

Andere eigenschappen van de hoeken
- Overstaande hoeken zijn gelijk
- Aanliggende zijden zijn gelijk

29
Q

Hoe ziet je bordschema eruit van een rechthoek?

A

Een rechthoek is een vierkant met 4 gelijke (rechte) hoeken

Andere eigenschappen van de zijden
- 2 paar evenwijdige zijden
- Overstaande gelijke zijden

Andere eigenschappen van de hoeken
- Overstaande hoeken zijn gelijk
- Aanliggende hoeken zijn gelijk

30
Q

Wat is het bordschema van de ruit?

A

Een ruit is een vierkant met 4 gelijke zijden

Andere eigenschappen van de zijden
- Twee paar evenwijdige zijden
- Overstaande zijden even lang
- Aanliggende zijden even lang

Andere eigenschappen van de hoeken
- Overstaande hoeken even groot

31
Q

Hoe ziet het bordschema van een parallellogram eruit?

A

Een parallellogram is een vierhoek met 2 paar evenwijdige zijden

Andere eigenschappen van de zijden
- Overstaande zijden zijn gelijk

Andere eigenschappen van de hoeken
- Overstaande hoeken zijn gelijk

32
Q

Uit wat bestaat het bordschema van een trapezium?

A

Een trapezium is een vierhoek met 1 paar evenwijdige zijden

Speciale trapezia: gelijkbenig en rechthoekig

33
Q

Wat is belangrijk om te voorzien als je les geeft over de diagonalen?

A

Dat elke leerling een andere vierhoek krijgt om de diagonalen op aan te duiden en om dan zo tot de eigenschappen te komen

34
Q

Hoe ziet het bordschema van regelmatige veelhoeken eruit?

A

Veelhoeken met meer dan 3 of 4 waarbij alle zijden even lang zijn en waar alle hoeken gelijk zijn

5hoek: aantal driehoeken in de cirkel aantal graden tot graden
… Tot tienhoek

Je komt samen met de leerlingen tot de constatatie dat alle veelhoeken de som van de hoeken 360° is

35
Q

Wat is de belangrijkste vraag bij het lesgeven over de ruimtefiguren?

A

Zijn het vlakke figuren? Zo kunnen ze de link zien tussen vlakke figuren en ruimtefiguren. Herhaal hierbij ook de definitie van de vlakke figuren nog eens!

36
Q

Hoe ziet het bordschema van de ruimtefiguren in eerste instantie eruit?

A

Een ruimtefiguur is een deel van de ruimte begrensd door een gesloten oppervlak. dat gesloten oppervlak kan plat, geboden of een combinatie van beide zijn

Hieronder zet je alle soorten ruimtefiguren

37
Q

Hoe ziet het bordschema van de ruimte figuren er in tweede instantie uit?

A

Een ruimtefiguur is een deel van de ruimte begrensd door een gesloten oppervlak. dat gesloten oppervlak kan plat, geboden of een combinatie van beide zijn

Hieronder zet je alle soorten ruimtefiguren.

Hiernaast zet je de vlakke figuren:
Een vlakke figuur is een deel van het vlak, begrensd door een gesloten lijn. De gesloten lijn kan gebroken, gebogen of een combo van beide zijn.

Hieronder zet je alle vlakke figuren

38
Q

Hoe ziet het bordschema van de ruimtefiguren er uiteindelijk uit?

A

Een ruimtefiguur is een deel van de ruimte begrensd door een gesloten oppervlak. dat gesloten oppervlak kan plat, geboden of een combinatie van beide zijn

Hieronder zet je alle soorten ruimtefiguren. De veelvlakken met definitie en de niet veelvlakken met definitie apart.

Hiernaast zet je de vlakke figuren:
Een vlakke figuur is een deel van het vlak, begrensd door een gesloten lijn. De gesloten lijn kan gebroken, gebogen of een combo van beide zijn.

Hieronder zet je alle vlakke figuren. De niet veelvlakken met definitie en de veelvlakken met definitie.

39
Q

Welke activiteit doe je met de leerlingen om erachter te komen of het een veelvlak of een niet veelvlak is?

A

De leerlingen zullen met de voorwerpen moeten schuiven en rollen. Lukt 1 van de twee niet, kan je al zeker zijn dat het een van de twee is, lukt allebei, kan je die ook al onderverdelen.

40
Q

Hoe ziet het bordschema van de veelvlakken eruit?

A

Je hebt langs de ene kant de veelhoeken.

Veelhoeken zijn vlakke figuren die begrensd zijn door enkel rechte lijnen.
Hieronder zet je enkele veelhoeken. Driehoek, vierhoek 5hoek en meerhoeken. Zet hierbij telkens het aantal hoeken en het aantal zijden

Links heb je dan de veelvlakken

Veelvlak is een ruimtelijk figuur uitsluitend begrensd door veelhoeken.
Hieronder zet je enkele veelvlakken: 4vlakken, 5vlakken, 6vlakken en meervlakken. Hier zet je telkens ook het aantal zijvlakken bij en de hoeveelheid hoekpunten.

41
Q

Hoe ziet het bordschema eruit van de kubus?

A

Een kubus is een zesvlak uitsluitend begrensd door vierkanten

Vaststellingen ivm de zijvlakken
- 6 congruente zijvlakken
- Overstaande zijvlakken zijn evenwijdig

Vastselling ivm de hoekpunten
- Er zijn 8 hoekpunten

Vaststelling ivm de ribben
- Er zijn 12 ribben, die allemaal even lang zijn
- Er zijn 3 groepen van 4 ribben die onderling evenwijdig zijn

42
Q

Hoe ziet het bordschema van de balk eruit?

A

Een balk is een zesvlak uitsluitend begrensd door rechthoeken.

Vastelling ivm de zijvlakken
- Er zijn 6 zijvlakken
- 3 paar evenwijdige zijvlakken (overstaand)

Vaststellingen ivm de hoekpunten
- Er zijn 8 hoekpunten

Vaststellingen ivm de ribben
- Er zijn 3 groepen van 4 ribben die even lang zijn
- Er zijn 3 groepen van 4 ribben die onderling evenwijdig zijn

43
Q

Hoe ziet het bordschema van een piramide er op het einde van de les uit?

A

De piramide is een veelvlak waarvan 1 zijvlak een willekeurige veelhoek is en de rest driehoeken zijn met een gelijk hoekpunt.

Er zijn steeds evenveel hoekpunten als zijvlakken

Zet hieronder de piramides met 3hoek als grondvlak, 4hoek als grondvlak en 5hoek als grondvlak

44
Q

Hoe ziet het bordschema van de kubus eruit bij ontvouwing?

A

Een kubus is een zesvlak enkel begrensd met vierkanten.
De ontvouwing van een kubus bestaat uit:
- 6 congruente vierkanten

Er zijn meerdere ontvouwingen mogelijk. Zet hierbij ook een tekening van de kubus en van de ontvouwing.

45
Q

Hoe kan je de veelhoeken herhalen?

A

Je kan de veelhoeken herhalen door in een envelop briefjes te steken met beschrijvingen van vlakke figuren. Het is de bedoeling dat ze het juist indelen

46
Q

Hoe kan je actief aan de slag gaan met ruimtefiguren?

A

je geeft een schema, waar alle woorden instaan. De leerlingen krijgen allemaal 1 kaartje met eigenschappen van een ruimtefiguur. De leerkracht zegt 2 eigenschappen en de lln moeten dan weten of dat over hun kaartje gaat of niet.

47
Q

Wat is de meetleerlijn van metend rekenen?

A

FASE 1
= Kwalitatief meten (vergelijken en ordenen)
FASE 2a
= Kwantitatief meten met natuurlijke maateenheden
FASE2b
=Kwantitatief meten met standaard maateenheden

48
Q

Wat is een handig hulpmiddel voor de referentiematen?

A

Een groeiboekje. Schrijven ze alles in op en kunnen ze ten allen tijden bijhouden

49
Q

Wat kan er zorgen voor een makkelijke overgang tussen kwantitatief meten met natuurlijke maateenheden en kwantitatief meten met standaard maateenheden?

A

Ervoor zorgen dat de lijntjes van je meetrooster allemaal 1 cm2 zijn. Zo is de overgang heel gemakkelijk door de leerlingen dit gewoon eens te laten meten

50
Q

Hoe bepaal je de verhouding tussen de omtrek en de diameter? En welke consensus komt er bij?

A

De omtrek delen door de diameter. Je komt hierbij altijd 3 en een beetje uit.

51
Q

Wat kun je doen om die verhouding visueel weer te geven?

A

Je kan ze de diameter in kroonkurken op de omtrek laten leggen. De diameter gaat daar drie keer en een beetje inpassen. Hier komt je dan tot dezelfde uitkomst

52
Q

Hoe ziet het bordschema van de oppervlakte van de cirkel eruit?

A

De cirkel met middelpunt M, straal, en de diameter/middellijn.

Over heel de cirkel zijn de lijnen van het middelpunt naar de omtrek even lang!

De straal is de helft van de lengte van de diameter
De lengte van de diameter van de cirkel is dubbel zo lang dan die van de straal

De formule voor de oppervlakte van de cirkel is pi x d of 2x pi x r

53
Q

Welke formules moeten de leerlingen vanbuiten kennen van de oppervlaktes?

A

1- Rechthoek
2- Vierkant
3- Driehoek
4- Parallellogram

54
Q

welke figuur is voor de oppervlakte je basisfiguur?

A

De rechthoek

55
Q

Hoe gaat het CSA-model bij oppervlakte?

A

C: de leerlingen ontdekken de materialen en het omstructureren
S: je maakt een bordschema van de omstructureringen
A: je komt samen tot de formule die is de lessen nadien gebruikt zullen worden

56
Q

Welke 3 fasen doorlopen kinderen bij het rangschikken?

A

Kwalitatief vergelijken volgens een grootheid: wie is er het grootste?

Rangschikken obv kwalitatief vergelijken
–> Met hulpmiddelen, fles, koordje,…

Samenstellen en optellen van soortgelijke grootheden
–> Het verschil van de raam en de kast

57
Q

Hoe is het bordschema voor de oppervlakte van de parallellogram?

A

Een parallellogram is een vierhoek met 2 paar evenwijdige zijden

De oppervlakte van de parallellogram is gelijk aan de oppervlakte van een rechthoek: b x h

De basis van de rechthoek = basis van de parallellogram
De hoogte van de rechthoek = de hoogte van de parallellogram

DUS: oppervlakte parallellogram = b x h

Zet hierbij een tekening van de omstructurering van de parallellogram naar de rechthoek

58
Q

Op welke twee manieren kunnen we de oppervlakte van de driehoek berekenen?

A

1- Driehoek als helft van een parallellogram
2- Driehoek als helft van een rechthoek (moeilijkere aanpak)

59
Q

Hoe ziet het bordschema van de oppervlakte van een driehoek eruit met parallellogram als basis?

A

Een driehoek is een veelhoek met juist 3 zijden en 3 hoeken.

2x de oppervlakte van een driehoek = oppervlakte parallellogram
= b x h

DUS: 2x oppervlakte driehoek = b x h

DUS oppervlakte driehoek is basis x hoogte /2

60
Q

Hoe kan je de ruit omstructureren?

A

Tot parallellogram, zo kan je de oppervlakte ook berekenen

61
Q

Hoe kom je met de leerlingen tot de formule van de cirkel?

A

Je tekent in een groot vierkant, die je in 4 verdeelt, een grote cirkel. je laat ze de oppervlakte van de cirkel bedekken met kroonkurken. Laat ze dan zoveel mogelijk vierkantjes bedekken met dezelfde hoeveelheid kroonkurken. Gaat iets meer dan 3 van de 4 vakjes invullen. Vraag de leerlingen wat er opvalt aan de lijnen van de kanten van de vierkant. Die zijn gelijk aan de straal. Vraag ze hoe ze tot de oppervlakte van een vierkant komen (zijde x zijde), maar dit wordt nu r x r en dan de 3,14 erbij van Pi = r x r x pi

62
Q

Naar wat kan je een cirkel nog makkelijk omstructureren?

A

Een parallellogram, met alle driehoeken.

63
Q

Wat is het verschil in evenredigheid bij gelijk volume, bij gelijk gewicht en bij gelijke massadichtheid?

A

Bij een gelijk volume is de massadichtheid rechtevenredig aan het gewicht

Bij een gelijk gewicht is de massadichtheid omgekeerd evenredig aan het gewicht.

64
Q

Hoe organiseer je een les probleemoplossend denken?

A

1- Vraagstukken en problemen aanbieden
- Leergesprek
3- Zelfstandig oplossen
4- Gevolgde strategieën?
5- Procesevaluatie

65
Q

Hoe noemen we de manier van werken aan computationeel denken zonder te programmeren?

A

Unplugged werken aan computationeel denken

66
Q

Wat zijn de 5 stappen in de aanpak van het computationeel denken?

A

1- Exploreren probleem
2- Creeëren oplossingsstrategie
3- Foutenopsporing
4- Doorzetting
5- Samenwerking

67
Q

Wat zijn de 6 kernconcepten van computationeel denken?

A

1- Logisch denken
2- Algoritmes toepassen (stappenplan)
3- Decompositie (opdelen in stukken)
4- Patroonherkenning (herhalingen algoritmes)
5- Abstractie (dingen eenvoudiger maken)
6- Evaluatie (terugkijken op proces)