woorde 1.5 Flashcards

(29 cards)

1
Q

aanspreken op

A

tegen iemand zeggen dat zijn gedrag niet goed is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de aanwas

A

groei, toename

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

asociaal

A

niet sociaal, zonder gevoel of begrip voor anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

compact

A

weinig ruimte innemend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dartelen

A

vrolijk huppelen of springen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

definitief

A

klaar, het wordt niet meer veranderd, vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het domein

A

gebied waarover je invloed hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

domineren

A

overheersen, meer invloed hebben dan de rest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

dramatisch

A

1 indrukwekkend; 2 met veel emotie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de fauna

A

dierenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de flora

A

plantenwereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het front

A

1 voorste gevechtslinie, voorkant; 2 op verschillende fronten = in verschillende opzichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

humeurig

A

chagrijnig, met een slecht humeur of slechte stemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

incidenteel

A

niet dikwijls, zo nu en dan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

indrukken

A

helpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

meedogenloos

A

zonder medelijden, hard

17
Q

ongerept

A

onaangetast, zonder invloed van de mens

18
Q

oprecht

19
Q

over de scheef gaan

20
Q

het perspectief

A

1 gezichtspunt vanwaaruit je de dingen bekijkt; 2 toekomst

21
Q

schaamteloos

A

zonder schaamte, brutaal

22
Q

lenteren

A

langzaam lopen zonder doel

23
Q

je stem verheffen

A

harder gaan praten; duidelijk je mening zeggen

24
Q

structureel

A

1 een vast onderdeel vormend; 2 op een vaste manier, volgens een vaste aanpak; 3 blijvend

25
terugdringen
aantal hoeveelheid beperken
26
het tij keren
de situatie totaal veranderen
27
verbluffend
verbijsterend, verbazingwekkend
28
verschalken
te pakken krijgen
29
zich ontpoppen als
na enige tijd iets anders blijken te zijn