woorden Flashcards

(132 cards)

1
Q

glucose

A

monosaccharide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

fructose, lactose

A

disaccharides

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zetmeel, glycogeen en cellulose

A

polysachariden: zetmeel (planten), glycogeen (dieren), cellulose en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  • Glycoproteïnen
A

fungeren als smeermiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  • Glycolipiden
A

helpt de cel doen horen bij een specifiek individu = (‘zelf’), helpt bij identificeren van ‘buitenaardse’ cellen die mogelijks infecties met zich mee kunnen brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

adipocyten

A
  • vetcellen (type los bindweefsel)
  • Vooral te vinden onder de huis, rond de nieren en op het oppervlak van het hart.
  • hongercontrole center
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

erythrocytes

A

RBC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

leukocyten

A

WBC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

squamous epitheel

A

soort simpel epitheel
afgeplatte cellen
in longen en bloedvaten
=> uitwisseling van substraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

cubitale epithelium

A

soort simpel epitheel
kubusvormige cellen
in spieren
mitochondrion en microvili

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

columnar epithelium

A

soort simpel epitheel
nucleus in onderkant van cel
spijsvertering en baarmoederuil-len (sperma wordt daar gestuurd)
microvili

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pseudogestratifieerde columnar epitheel

A

onregelmatig (waardoor verschillende lagen naar boven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gestratifieerde

A

neus, mond, vagina, huid, anaal kanaal, …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

keratinocytes

A

waterdicht proteïne
zoals in huid (kan tot aandrijf lijden)
vinger en voetafdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

langerhans

A

of dendrietische cellen
!macrophage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

UVA

A

lange golven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

UVB

A

korte golven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

meyocardiaal infract

A

verstopte coronaire haarvaten woorden voedingstoffen niet meer de hartspieren bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

knoopweefsel

A

tas sa node (pacemaker) en av node (dankzij gap junction)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

defibrilatie

A

sterke stroom wnr fibrillatie (=ongecoördineerde, irreguliere elektrische activiteit in de ventrikels. bvb overdosis)
Eens de ventrikels fibrilleren, stopt gecoördineerd pompen van het harten en krijgen lichaamsweefsels snel zuurstoftekort kan leiden tot dood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Sfygmomanometer

A

bloeddruk in arm meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Systolische druk:

A

grootste druk (120)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

dualistische druk

A

laagste druk (rust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

fibroblasts

A

cel van losmatig en vast bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Koolstofanhydrase
versnelt het afbreken van bicarbonaat en waterstof in koolstofdioxide om uitgeademd te worden in de longen
25
Erythroproteïne
controleert productie van RBC
26
pernicieuze anemie:
te weinig b12 waardoor minder productie van RBC (inadequate DNA productie)
27
foliumzuuranemie
te weinig foliumzuur Kan tot geboorteafwijkingen zorgen bij pasgeborene
28
Hemolyse
scheuren van RBCs.
29
ernstige gecombineerde immunodeficiëntie (SCID)
wnr witte bloedcellen het enzyme adenosine deaminase ontbreken oplossing sluiting enzyme of beenmerg transplantatie
30
Leukemie
- ongecontroleerde bloedcellen prolifereren. - De meeste van de witte bloedcellen zijn abnormaal of niet volgroeid. Daardoor zijn ze niet in staat om hun normale verdedigingsfuncties uit te voeren
31
Epstein-Barr virus (EBV)
= lid van herpesvirusfamilie en is een van de meest voorkomende menselijke ziektes, symptomen gaan weg maar blijft latent aanwezig, kan door stress geactiveerd worden - granulaire/ mononucleus
32
Trombocytopenie
Onvoldoende aantal bloedplaten (niet genoeg in merg of buiten merg) - Symptomen: blauwe plekken, huiduitslag en bloedneuzen of bloedingen in de mond. Ook bloedingen in de hersenen en gastro-intestinale bloedingen zijn mogelijk
33
trombus
klontering
34
embolus
Klonter komt los en gaat verder in het bloed
35
hemofilie
erfelijke stollingsaandoening dat een deficiëntie in een stollingsfactor kan veroorzaken te weinig factor V III Meest frequente doodsoorzaak is bloedingen in de hersenen, met daarbij neurologisch beschadiging
36
Peyer-patches
gelokaliseerd in de darmwan, Ze treffen pathogenen die het lichaam binnenkomen via het spijsverteringskanaal
37
Helicobacter
bacterie in maag die Zweren (ulcers) aanmaakt die als chemische Barriere werkt
38
Interferonen
communicatiemolecullen bij geinfecteerde cellen die andere gezonde cellen waarschuwen. (bvb bij hepatitis C)
39
Apoptose
proces van geprogrammeerde celdood. Betrekt een kleine cascade van specifieke cellulaire evenementen die leiden tot de dood en vernietiging van de cel en het verwijderen van de celoverblijfselen van het lichaam als afvalstoffen
40
cytotixische t cellen
Dankrij perforine en granzyne gaan ze geinfecteerde /tumor cel om adoptose te ondergaan -> celgemedieerde immuuniteit
41
Coccus
: bolvormig bacterie
42
o Bacillus
: staafvormig bacterie
43
o Spirillum
: gebogen of spiraalvormig bacterie
44
Grampositieve bacteriën
hebben dikke laag peptidoglycan > paars
45
Gramnegatieve bacteriën
geen (of dun) peptidoglycanlaag > roos hebben lypopolysaccharidemoleculen in de plaats
46
Diverticulose
conditie waarin delen van het slijmvlies, van elk deel van het GI- kanaal door de andere lagen geduwd worden en zakken vormen - Wanneer voedsel verzameld word in de zakjes, kunnen ze geïnfecteerd of ontstoken worden > diverticulitis
47
irritable bowel syndrome (IBS)
contracties van de wand buikpijn, constipatie (verstopping) en/of diarree veroorzaken
48
salivary amalyse
zit in speekselklieren voor vertering van zetmeel
49
gengivitis
tandvleesziekte
50
periodontitis
tandvleesziekte
51
hydroclorische zuur (Hcl)
 Hcl activeert pepsine en breekt weefsel van vlees (niet vertering)
52
Hepatitis en Cirrose
2 serieuze lever ziektes die de gehele lever aantasten en de mogelijkheid tot zelfherstel verhinderen > levensbedreigend hepatitis kan tot geelzucht leiden
53
ziekte van Cohn
 inflammatoire darmziekte (kan nooit volledig genezen wordfen) > ontsteking van darm
54
 prikkelbare darmsyndroom (IBS)
* Conditie waarin de muscularis sterk contraheert zondernormale coördinatie * Symptomen: buikkrampen, gas, constipatie en dringende, explosieve stoelgang
55
Poliepen
poliepen, kleine groeisels die opkomen vanuit de epithele bekleding in colon kan lijden tot poelpiep wnr het enkel een poliep is kan het genen worden
56
o Infant respiratory distress syndroom
57
Tidale volume:
relax: Er beweegt slechts een beetje lucht in en uit bij het ademen wanneer we relaxed zijn, dit is rond de 500ml
58
Vitale capaciteit
het maximale volume dat binnen kan komen + het maximale volume dat uitgeademd kan worden tijdens 1 ademhaling (hoe groter hoe beter)
59
Residuaal volume
Een beetje lucht haalt de longen nooit, maar vult de neusholtes, luchtpijp, bronchiën en bronchiolen. Deze worden niet gebruikt voor gasuitwisseling en zijn dus dode luchtplaatsen.
60
Sudden infant death syndrome (SIDS)/kribbedood
Kind onder de 1 jaar kan plots stoppen met ademen tijdens het slapen
61
URIs (upper respiratory infections).
Infecties bovenste luchtwegen neusholte, middenoor, ...
62
Sinusitis
sinussen geblokkeerd
63
Tonsillitis
ontsteking middenoor behadneling: tonsillectomie maar minder gedaan want helpt bij infecties
64
Otitis media
infectie middenoor
65
Laryngitis
infectie strottenhoofd stembanden aangetast dus kan niet spreken
66
Acute bronchitis
infectie van de primaire en secundaire bronchiën komt vaak eerst van URI (van upper naar lower)
67
Pneumonia
infectie van de longen waarbij de bronchiën en alveoli vullen met dik vloeistof (hoe meer lobulen hoe erger)
68
Tuberculose:
capsule wordt gemaakt Indien resistentie lichaam hoog is, sterven de gevangen organismen. Indien resistentie laag is, komen de organismen uiteindelijk vrij
69
Pulmonaire fibrose
Kan komen door inademen van deeltjes zoals silica (zand), kool stof, asbest of glasvezel is een restrictieve pulmonaire aandoening : Vitale capaciteiten zijn verminderd omdat de longen hun elasticiteit verloren zijn
70
Obstructieve pulmonaire aandoeningen
Lucht vloeit niet vrij in de luchtwegen en de tijd nodig om maximaal in en uit ademen neemt sterk toe
71
pneumonectomie
behandeling longkanker  Behandeling: lon of gehele long verwijderen
72
- Ureum
aminzoruren= ammonium + koolstofioxide = ureum (minder schadelijk dan enkel ammonium)  Te veel : uremie: cardiale aritme, braken, luchtwegenproblemen (tot sterfte)
73
uremie
te veel ureum; cardiale aritme, braken, luchtwegenproblemen (tot sterfte)
74
urinezuur
gevormd door nieren te veel; kan leiden tot kristallen
75
aldosteron
gestimuleerd door Renine reguleert pH
76
erytropoëtine
reguleert productie RBC (denk aan erytrocyten)
77
78
ADH antidiurestisch hormoon
wnr te weinig water stimuleert reabsoptie water door aquaporien (ze openen dan) in distale tubes
79
ANH Atriaal natriuretisch hormoon
ANH remt de secretie van renine > meer zout excretie > meer water excretie
80
erytropoëtine (EPO)
doet bloedzuurstof stijgen dus meer RBC
81
Uretritis
infectie urinebuis
82
Cystitis
infectie de urineblaas
83
Pyelonefritis
infectie nieren
84
nierstenen
infectie van urinebuis - gemaakt uit calcium, fosfaat, urinezuur en proteïnen - Deze vormen zich in de nierbekken indien ze groeien tot enkele centimeters en de nierbekken of de urineleider blokkeren, - vernietigt de nefronen - enorm pijnlijk
85
Diafyse
midden van bot: - compact bot met beenmerg - met médullaire (midden) holte
86
epifyse
sponsachtig been beenmerg
87
periosteum
bedekt beenderen uit vezelig bindweefsel Bevat bloedvaten, lymfevaten en zenuwen
87
metafyse
tussen diafyse en epifyse bestaat uit een epifysische plaat laat bot groeien
88
osteons
deel van compact bot, ligt in osteocyten
89
lacunes
kleine kamers in met osteocyten = concentrische cirkels rond een centraal kanaal
90
osteocyten
botcellen (als concentrische cirkels) rond een centraal kanaal (bevat osteons)
91
canaliculi
kanalen die lopen door matrix en lacunes verbind (dus osteons)
92
sarcolemma
plasmamembraan van spier met t tubeless
93
sarcoplasma
cytoplasma van spier met mitochondrion
94
myofibrille
bevat myofilamenten (met sacromeren : actine en myosine filamenten)
95
sacromeren
met actin en myosine filamenten
96
glijdende filament model
besieging actine en myosine filament war spieren elektrisch worden gestimuleerd en calcium word vrijgelaten door ach stimulatie
97
spasmen vs krampen vs convulsies
spasme = onverwacht samentrekking van spier kramp= sterke spasme convulsies/seazure= verschillende spasmes na elkaar
98
ferreting vs verstuiking
rekking: te veel gestretch Stuiking: twist
99
tendentitis
= infectie van pees (tendon)
100
myalgia
spierpijn door infectie
101
Fibromyagie
chrinische spierpijn
102
spierdystrofie
verzwakking spieren
103
myassthenie
spierzwakte
104
amyotrophic lateral sclerosis (ASL)
motorische neuronen sterven af
105
endemisch struma
gevolg van Te weinig jodium in dieet > schildklier kan niet alle hormonen produceren < continu secretie TSH < schildklier vergroot
106
Congenitale hypothyroïdie
onderontwikkelde schildklier Sinds baby of kindertijd (indien geen thyroidetherapie binnen 2 eerste maanden > intellectuele aandoeningen)
107
Myxoedeem
(myxedema): = Hypothyroïdie bij volwassenen
108
* Hyperthyroïdie
te veel secretie van het thyroid hormoon: schildklier is overactief en wordt groter > exoftalmische struma ogen puilen uit, zenuwachtig, prikkelbaar, ...
109
tetanus
door hypothyroïdie lichaam schudt door continye spiercontracties
110
Addisonziekte
ziekte van bijnier onder/hypo secretie van glucose > hoge bloedsuiker level
111
Cushing syndrome-
omgekeerd dan addison ziekte: oversecretie van glucocorticoïden
112
Leptine
geproduceerd door vetweefsel aangeeft of je verzadigd/vol bent veel, maar ineffectief bij mensen bij obesitas want geen gepast receptor
113
Follikel stimulerend hormoon (FSH)
productie van sperma in seminifereuze tubuli
114
Lutherizerend hormoon (LH)
productie van testosteron in interstiele cellen
115
zona pellucida
= extracellulaire matrix van eicel omgeven door corona radiata.
116
corona radiata
een paar lagen klevende folliculaire cellen Deze cellen voedden de eicel wanneer het een follikel in de eierstok was
117
hyperplasie
wnr cellen substantieel sneller delen bvb normale gebeurtenis bij baarmoeder dit is wat gebeurt bij kankercellen
118
* Angiogenese
= formatie van bloedvaten waardoor het metabolisme van een tumor groeit
119
* Metastase
= wanneer cellen. van tumor tumor verlaten en nieuwe tumors vormen ver van de primaire tumor
120
dysplasie
kankercellen ondergaan ze een reeks structurele veranderingen: kern groter, minder cytoplasma, cellen verliezen hun gespecialiseerde functie en structuur
121
actinische keratose
recancereuze huidlaesie is zichtbaar op huid en groeit langzaam (slechts 10% wordt kanker)
122
in situ kanker
kanker Blijft op een plaats (tt metastase= verspreiding van kanker)
123
 Proto-oncogenen
reguleert celgroei en deling
124
oncogen
* Wanneer gemuteerd Proto-oncogen: > abnormale groei
125
Mutator genen
Normale genen die betrokken zijn bij mutatie gaan dan muteren en fouten maken bij DNA replicatie
126
* Magnetisme:
“magnetisch uitrekken” Als oplossing chemotherapie: naukeuriger
127
* Fotodynamische therapie:
lichtgevoelige medicijnen en lasers  Als oplossing chemotherapie: naukeuriger
128
histonen
eiwitten die structuur aan chromosomen geven tijdens celdifferentiatie worden distonen gewijzigd
129
sécrétoire blaasjes
doen aan exocytose
130
endocytotische blaasjes
nemen pathogeen in door endocytose