woorden Flashcards
(497 cards)
La famille/les relations personnelles
Familie/persoonlijke relaties
Un(e) correspondant(e) un(e) meilleur(e) ami(e)
Een penvriend, een beste vriend
un(e) meilleur(e) ami(e)
een beste vriend
un grand frère, un petit frère
Een grote broer, een kleine broer
une grande sœur, un petite sœur
een oudere zus, een zusje
un oncle, une tante
een oom, een tante
des parents, des enfants
Ouders, kinderen
un beau-frère, une belle-sœur
een zwager, een schoonzus,
un grand-père, une grand-mère
een opa, een oma
un(e) cousin(e)
een neef
une génération
een generatie
une rencontre
Een ontmoeting
un coup de foudre amoureux
Liefde op het eerste gezicht
un conflit
een conflict
une dispute
Een argument
être d’origine étrangère
van buitenlandse afkomst zijn
avoir des origines étrangères passer du temps avec quelqu’un s’entendre bien/mal avec quelqu’un
Van buitenlandse afkomst zijnTijd doorbrengen met iemand Goed/slecht met iemand opschieten
devenir ami
Vriend worden
se faire des copains/copines apprécier
Vrienden laten waarderen
éviter quelqu’un être en couple
Voorkom dat iemand een relatie heeft
se disputer avec son petit ami/ sa petite amie
Ruzie maken met je vriend/vriendin
faire la paix avec quelqu’un partager sa vie avec quelqu’un
Sluit vrede met iemand Deel je leven met iemand