Woorden Babeliowsky 82-108 Flashcards
(358 cards)
1
Q
nancisci
A
verkrijgen
2
Q
narrare
A
vertellen
3
Q
nasci
A
geboren worden
4
Q
natio, -onis
A
stam, volk
5
Q
natura
A
- natuur
- aard
6
Q
natus, -us
A
- geboorte
- leeftijd
7
Q
nauta
A
zeeman
8
Q
navis, -is
A
schip
9
Q
-ne
A
- soms?
- of
10
Q
ne
A
opdat niet, om niet
11
Q
ne … quidem
A
- zelfs niet, niet eens
- ook niet
12
Q
nec, neque
A
en niet, noch
13
Q
necare
A
doden
14
Q
necessarius
A
noodzakelijk, onvermijdelijk
15
Q
necesse
A
nodig
16
Q
necessitas, -atis
A
noodzaak, dwang
17
Q
nectere
A
kopen, verbinden
18
Q
nefas
A
zonde (zoals in de Bijbel?)
19
Q
negare
A
- ontkennen
- weigeren
20
Q
neglegere
A
verwaarlozen
21
Q
negotium
A
- bezigheid, taak
- moeilijkheid, moeite
22
Q
nemo, -inis
A
niemand
23
Q
nemus, -oris
A
bos, woud
24
Q
nepos, -otis
A
kleinzoon
25
nequire
niet in staat zijn
26
nequiquam
tevergeefs
27
nervus
pees
28
nescire
niet weten
29
nescius
niet wetend
30
neve, neu
en niet
31
nex, necis
moord
32
ni
1. als niet, tenzij
2. behalve
(=nisi)
33
nidus
nest
34
niger
zwart
35
nihil, nil
niets
36
nimbus
regenbui, wolk
37
nimis, nimium
te, te veel
38
nisi, ni
1. als niet
2. behalve
39
niti
steunen op, zich inspannen
40
nitidus
glanzend, schitterend
41
niveus
sneeuwwit
42
nobilis
aanzienlijk, beroemd
43
nocere
schaden, benadelen (+dat)
44
nocte, noctu
's nachts
45
nocturnus
nachtelijk
46
nolle
niet willen
47
nomen, -inis
naam, titel
48
nominare
benoemen
49
non
niet
50
nondum
nog niet
51
nonnullus
enige
52
nos
wij
53
noscere
leren kennen
54
noster
onze
55
novus
nieuw
56
novissimus
achterste, laatste
57
nox, noctis
nacht
58
nubere
trouwen
59
nubes, -is
wolk
60
nudare
ontbloten
61
nudus
naakt
62
nullus, -ius
geen
63
numen, -inis
goddelijke kracht
64
numerus
getal, aantal
65
numquam
nooit
66
nunc
nu
67
nuntiare
berichten
68
nuntius
koerier, bericht
69
nuper
niet lang geleden
70
nuptiae, -arum
huwelijk
71
nympha
nimf
72
ob
1. voor
2. wegens, omwille van
73
obicere
1. (voor iem.) iets neergooien
2. verwijten
74
obire
tegemoet gaan
75
obliquus
scheef
76
oblivisci
vergeten
77
obscurus
duister
78
obsidere
belegeren, bezet houden
79
obstare
staan voor, hinderen
80
obstupescere
verbaasd worden
81
obtinere
1. bezet-, vasthouden
2. in bezit nemen
82
obviam
tegemoet
83
obvius
tegemoet
84
occadere
1. vallen
2. sneuvelen
85
occidere
vellen, doden
86
occultare
verbergen
87
occultus
verborgen
88
occupare
in bezit nemen
89
occurrere
1. tegemoet komen, tegen gaan
2. opkomen bij
90
oceanus
oceaan
91
oculus
oog
92
odisse
haten
93
odium
haat
94
odor, -oris
geur
95
offerre
1. tonen
2. (aan)bieden
96
officere
hinderen, afbreuk doen
97
officium
taak, plicht
98
olim
vroeger, later
99
omen, -inis
voorteken
100
omittere
1. terzijde leggen
2. achterwege laten
101
omnino
1. volkomen, beslist
2. in totaal
102
omnis
ieder, elk (pl: allen)
103
onerare
(be)laden
104
onus, -eris
last
105
opacus
beschaduwd, duister
106
opera
moeite, inspanning
107
opinio, -onis
1. mening
2. naam, reputatie
108
opportet
het behoort
109
opperiri
wachten
110
oppidum
stad
111
opportunus
gunstig
112
opprimere
neerdrukken, overweldigen
113
oppugnare
aanvallen, bestormen
114
ops, opis
1. hulp
2. pl: hulpmiddelen, rijkdom, macht
115
optare
wensen
116
opulentus
rijk, machtig
117
opus, -eris
werk
118
ora
kust, rand
119
orare
1. (be)pleiten
2. smeken
120
oratio, -onis
1. taal
2. redevoering
121
orbis, -is
kring, cirkel
122
ordo, -inis
1. (volg)orde
2. orde, gelid
3. rang, klasse
123
origo, -inis
oorsprong
124
oriri
ontstaan, opkomen
125
os, oris
1. mond
2. gezicht, uiterlijk
126
os, ossis
bot
127
osculum
kus
128
ostendere
1. tonen
2. onder ogen brengen
129
otium
1. vrije tijd
2. rust
130
ovis, -is
schaap
131
pabulum
voedsel, voer
132
paene
bijna
133
palma
1. (hand)palm
2. zegepalm
134
palus, -udis
moeras
135
pandere
uitspreiden
136
par, paris
1. gelijk aan
2. opgewassen tegen
3. billijk
137
parare
1. voorbereiden
2. voorbereidingen treffen
138
parcere
sparen
139
parens, -entis
ouder
140
parere (e)
gehoorzamen
141
parere (mk)
voortbrengen, verwerven
142
pars, partis
1. deel
2. kant
3. (meestal pl.) partij
143
partim
deels
144
parum
niet genoeg
145
parvus
klein
146
pascere
laten grazen, voeden
147
passim
wijd en zijd
148
passus, -us
pas (±1.5m)
149
pastor, -oris
herder
150
patefacere
1. open maken
2. openbaar maken
151
pater, -ris
vader
152
patere
openstaan
153
pati
1. verdragen
2. toestaan
154
patria
vaderland
155
patrius
1. van de vader
2. traditioneel
156
patrare
tot stand brengen, voltooien
157
pauci, -orum
weinig
158
paulatim
langzamerhand
159
paulum
weinig, een beetje
160
pauper, -is
arm
161
pavere
angstig zijn
162
pavor, -oris
angst
163
pax, pacis
vrede
164
peccare
een fout maken
165
pectus, -oris
1. borst
2. inborst, hart
166
pecus, -oris
vee
167
pecus, -udis
beest
168
pedes, -itis
infanterist
169
pelagus (neutr.)
zee
170
pellere
voortdrijven, verdrijven
171
penates, -ium
huisgoden, staatsgoden
172
pendere
1. hangen
2. in spanning verkeren
173
penetrare
(diep)doordringen
174
penitus
1. diep
2. geheel
175
penna
veer, vleugel
176
per
1. doorheen
2. gedurende
3. door middel van
177
peragere
1. voltooien
2. behandelen
178
percellere
1. verpletten
2. verbijsteren
179
percipere
1. in zich opnemen, waarnemen
2. begrijpen
180
perdere
1. te gronde richten
2. verliezen
181
perducere
brengen door, -tot
182
perferre
1. overbrengen
2. verdragen
183
perficere
voltooien
184
perfidia
trouweloosheid
185
pergere
(voort)gaan
186
periculum
gevaar
187
perire
te gronde gaan
188
permittere
1. toevertrouwen
2. toestaan
189
permovere
tot iets bewegen
190
pernicies, -ei
ondergang
191
perpetuus
ononderbroken
192
persequi
volgen
193
persuadere
1. overtuigen
2. overreden
194
pertinere
1. zich uitstrekken
2. betrekking hebben op, van belang zijn voor
195
pervenire
aankomen
196
pes, pedis
voet
197
pestis, -is
dodelijke ziekte
198
petere
1. trachten te bereiken
2. trachten te verkrijgen
199
pharetra
pijlkoker
200
philosophia
filosofie
201
pietas, -atis
1. vroomheid
2. plichtsbetrachting
3. liefde
202
pignus, -oris
onderpand, bewijs
203
pinguis
vet
204
pinus, -us
pijnboom
205
piscis, -is
vis
206
pius
vroom, plichtsgetrouw, liefdevol
207
placere
bevallen
208
placet
het behaagt, men besluit
209
placidus
vredig, kalm
210
plebs, -is
de gewone mensen
211
plenus
vol
212
plerique
de meesten, zeer velen
213
plerumque
meestal
214
poculum
beker
215
poena
genoegdoening, boete
216
poeta
dichter
217
polliceri
beloven
218
polus
(hemel)pool
219
pondus, -eris
gewicht
220
ponere
1. leggen, plaatsen
2. neerleggen
221
pons, pontis
brug
222
pontifex, -icis
priester
223
pontus
zee
224
popularis
1. van, voor het volk
2. van hetzelfde volk
225
populus
volk
226
porrigere
uitstrekken
227
porta
poort
228
portus, -us
haven
229
poscere
eisen, vragen
230
posse
kunnen
231
possidere
bezitten
232
post, postea
daarna, later
233
post (prep)
1. achter
2. na
234
posterus
volgend, later
235
postis, -is
deur(post)
236
postquam
nadat
237
postulare
eisen
238
potare
drinken
239
potens, -entis
machtig
240
potentia
macht, invloed
241
potestas, -atis
1. macht, bevoegdheid
2. gelegenheid
242
potior, -oris
liever, verkieslijker
243
praebere
1. aanbieden
2. (met se) zich vertonen
244
praeceps, -ipitis
1. hals over kop omlaag
2. overhaast
245
praecipere
1. van tevoren nemen
2. voorschrijven
246
preaclarus
schitterend, voortreffelijk
247
praeda
buit
248
praeesse
de leiding hebben
249
praemium
beloning
250
praesens, -entis
aanwezig, tegenwoordig
251
praesertim
vooral
252
praesidium
1. bescherming
2. bezetting, garnizoen
253
praestare
uitblinken, aan de dag leggen
254
praeter
voorbij, behalve
255
praeterea
bovendien
256
praeterire
voorbijgaan
257
praetor, -oris
praetor
258
pratum
weide
259
precari
bidden, smeken
260
preces, -um
smeekbede
261
premere
drukken
262
pretium
1. betaling
2. prijs, waarde
263
primo
eerst
264
primus
eerste
265
princeps, -ipis
1. eerste, voornaamste
2. keizer
266
principatus, -us
1. eerste plaats
2. keizerschap
267
principium
begin
268
prior, -oris
eerder, beter
269
priscus
uit oude tijden
270
pristinus
vroeger
271
priusquam
voordat
272
privatus
van een gewoon burger, particulier
273
pro
1. vóór
2. voor
3. in de plaats van als
4. in verhouding tot
274
probare
1. goedkeuren
2. aannemelijk maken
275
procedere
voortgaan
276
procul
op enige afstand
277
prodere
1. tonen, openbaar maken
2. verraden
278
prodesse
voordelig zijn
279
proelium
gevecht
280
profecto
stellig
281
proficisci
vertrekken
282
profugere
vluchten
283
profundus
diep
284
progredi
voortgaan
285
prohibere
1. afhouden van
2. verhinderen
286
proicere
(naar voren) werpen
287
proinde
net zo, daarom
288
proles, -is
nageslacht
289
promittere
beloven
290
promptus
1. openbaar
2. beschikbaar
3. snel
4. geneigd tot
291
pronus
1. voorover
2. geneigd tot
292
prope (adv)
dichtbij, bijna
293
prope (prep)
dicht bij
294
properare
1. zich haasten
2. haastig doen
295
propere
haastig
296
propinquus
nabij
297
propior, -oris
dichterbij
298
proponere
1. openbaar maken
2. voor ogen stellen
299
propositum
voornemen
300
proprius
eigen
301
propter
wegens
302
propterea
daarom
303
prorsus
helemaal
304
prosperus
voorspoedig, gunstig
305
prospicere
1. in de verte kijken, -zien
2. voorzien
3. voorzieningen treffen
306
protinus
direct
307
providere
1. voorzien
2. zorgen voor
308
provincia
1. ambtsterrein
2. provincie
309
prudens, -entis
1. op de hoogte
2. verstandig
310
pubes, -is
volwassenheid
311
publicus
van het volk, openbaar
312
pudicus
kuis, ingetogen
313
pudor, -oris
schaamte, eergevoel
314
puella
meisje
315
puer
jongen
316
pueritia
kinderjaren
317
pugna
gevecht
318
pugnare
vecht
319
pulcher
mooi
320
pulvis, -eris
stof
321
purpureus
purperen
322
purus
zuiver
323
putare
menen
324
qua
waar(langs)
325
quaerere
1. zoeken
2. vragen
326
quaeso
zo vraag ik
327
quaesitio, -onis
onderzoek, rechtbank
328
quaestor, -oris
quaestor
329
qualis
1. hoedanig?
2. zodanig als
330
quam
1. hoe (zeer)
2. zoals
3. (+ comp.) dan
331
quamquam
hoewel
332
quamvis
1. hoe ook (adv.)
2. hoewel (voegw.)
333
quando
1. wanneer
2. eens, ooit
3. omdat
334
quantus
1. hoe groot?
2. zo groot als
335
quare
waarom
336
quartus
vierde
337
quasi
alsof
338
quatere
1. doen trillen
2. beuken
339
-que
en
340
quemadmodum
1. hoe?
2. zoals
341
querela
klacht
342
queri
klagen
343
qui
1. (interogativum) wie, welke
2. (relativum) die, dat
344
quia
omdat
345
quicumque
1. wie ook maar, wat ook maar
2. ieder(e) willekeurige
346
quidam
iemand, een zekere
347
quidem
1. (benadrukt voorgaan woord)
2. althans
348
ne quidem
opdat niet, om niet
349
quies, -ietis
rust, slaap
350
quietus
rustig
351
quin
1. waarom niet
2. (na een ontkennende hoofdzin) dat, of
3. die/dat niet
352
quin etiam
ja zelfs
353
quinque
vijf
354
quippe
immers
355
quire
kunnen
356
quis, quid
wie, wat, welke
357
quisquam, quicquam
iemand, een of andere, 'n (=aliquis)
358
(unus)quisque
ieder(een)