Woordenlijst - Theme 1 Flashcards
(266 cards)
1
Q
last name (de or het?)
A
achternaam (de)
2
Q
adress (de or het?)
A
adres (het)
3
Q
arrange
A
afspreken
4
Q
agenda (de or het?)
A
agenda (de)
5
Q
already
A
al
6
Q
as
A
als
7
Q
answer (de or het?)
A
antwoord (het)
8
Q
pharmacist (de or het?)
A
apotheker (de)
9
Q
april
A
april
10
Q
doctor (de or het?)
A
arts (de)
11
Q
august
A
augustus
12
Q
car (de or het?)
A
auto (de)
13
Q
evening (de or het?)
A
avond (de)
14
Q
banana (de or het?)
A
Banaan (de)
15
Q
bank (de or het?)
A
bank (de)
16
Q
projector (de or het?)
A
beamer (de)
17
Q
reply
A
beantwoorden
18
Q
a bit
A
beetje
19
Q
begin / to start
A
beginnen
20
Q
cup (de or het?)
A
beker (de)
21
Q
profession (de or het?)
A
beroep (het)
22
Q
library (de or het?)
A
bibiliotheek (de)
23
Q
beer (de or het?)
A
bier (het)
24
Q
by
A
bij
25
biological
biologisch
26
cinema (de or het?)
bioscoop (de)
27
stay
blijven
28
book (de or het?)
boek (het)
29
plate (de or het?)
bord (het)
30
cafe (de or het?)
cafè (het)
31
cd-player (de or het?)
cd-speler (de)
32
computer (de or het?)
computer (de)
33
concert (de or het?)
concert (het)
34
student (de or het?)
cursist (de)
35
class (de or het?)
cursus (de)
36
coursebook (de or het?)
cursusboek (het)
37
there
daar
38
day (de or het?)
dag (de)
39
then
dan
40
thanks
dank
41
dance club (de or het?)
dansclub (de)
42
dancing
dansen
43
the
de
44
december
december
45
to think
denken
46
door (de or het?)
deur (de)
47
this
deze
48
animal (de or het?)
dier (het)
49
zoo (de or het?)
dierentuin (de)
50
tuesday
dinsdag
51
teacher (de or het?)
docent (de)
52
do
doen
53
thursday
donderdag
54
village (de or het?)
dorp (het)
55
drink
drinken
56
double
dubbel
57
economy (de or het?)
economie (de)
58
a
een
59
day before yesterday
eergisteren
60
egg (de or het?)
ei (het)
61
each
elke
62
and
en
63
english (de or het?)
Engels (het)
64
food
eten
65
exposition (de or het?)
expositie (de)
66
february
februari
67
film (de or het?)
film (de)
68
fruit (de or het?)
fruit (het)
69
go
gaan
70
number (de or het?)
getal (het) or nummer (het)
71
yesterday evening
gisteravond
72
yesterday
gisteren
73
date of birth (de or het?)
geboortedatum (de)
74
born
geboren
75
money (de or het?)
geld (het)
76
ago
geleden
77
glass (de or het?)
glas (het)
78
good
goed
79
good afternoon
goedemiddag
80
good morning
goedemorgen
81
good night
goedenacht
82
good evening
goedenavond
83
good day
goedendag
84
gosh
goh
85
group (de or het?)
groep (de)
86
eraser (de or het?)
gum (de)
87
half
half
88
hello
hallo
89
hard
hard
90
hey
hè
91
have
hebben
92
it
het
93
called
heten
94
here
hier
95
he
hij
96
how
hoe
97
hi
hoi
98
house (de or het?)
huis (het)
99
house work (de or het?)
huiswerk (het)
100
something
iets
101
ice (de or het?)
ijs (het)
102
I
ik
103
in
in
104
yes
ja
105
year (de or het?)
jaar (het)
106
january
januari
107
jacket (de or het?)
jas (de)
108
you
je / jij
109
july
juli
110
you
jullie
111
june
juni
112
coat rack (de or het?)
kapstok (de)
113
to know
kennen
114
church (de or het?)
kerk (de)
115
clock (de or het?)
klok (de)
116
coffee (de or het?)
koffie (de)
117
come
komen
118
to buy
kopen
119
cup (de or het?)
kopje (het)
120
late
laat
121
lamp (de or het?)
lamp (de)
122
country (de or het?)
land (het)
123
map (de or het?)
landkaart (de)
124
age (de or het?)
leeftijd (de)
125
to borrow
lenen
126
lesson (de or het?)
les (de)
127
letter (de or het?)
letter (de)
128
life
leven
129
read
lezen
130
lie
liggen
131
having lunch
lunchen
132
listen
luisteren
133
month (de or het?)
maand (de)
134
monday
maandag
135
march
maart
136
folder (de or het?)
map (de)
137
market (de or het?)
markt (de)
138
medicine (de or het?)
medicijn (het)
139
mostly
meestal
140
may
mei
141
with
met
142
afternoon (de or het?)
middag (de)
143
mild
mild
144
my
mijn
145
million (de or het?)
miljoen (het)
146
tomorrow
morgen
147
museum (de or het?)
museum (het)
148
wall (de or het?)
muur (de)
149
music (de or het?)
muziek (de)
150
music center (de or het?)
muziekcentrum (het)
151
name (de or het?)
naam (de)
152
to
naar
153
night (de or het?)
nacht (de)
154
nationality (de or het?)
nationaliteit (de)
155
The Nederlands
Nederland
156
Dutchman (de or het?)
Nederlander (de)
157
Dutch (de or het?)
Nederlands (het)
158
no
nee
159
not
niet
160
november
november
161
now
nu
162
number (de or het?)
nummer (het)
163
morning (de or het?)
ochtend (de)
164
October
oktober
165
to
om
166
meet
ontmoeten
167
old
oud
168
the day after tomorrow
overmorgen
169
to grab
pakken
170
paper (de or het?)
papier (het)
171
park (de or het?)
park (het)
172
pen (de or het?)
pen (de)
173
spicy
pittig
174
place (de or het?)
plaats (de)
175
ceiling (de or het?)
plafond (het)
176
post code (de or het?)
postcode (de)
177
post office (de or het?)
postkantoor (het)
178
postage stamp (de or het?)
postzegel (de)
179
pencil (de or het?)
potlood (het)
180
bulletin board (de or het?)
prikbord (het)
181
fine
prima
182
psychology (het or de?)
psychologie (de)
183
window (de or het?)
raam (het)
184
reasonable
redelijk
185
to travel
reizen
186
restaurant (de or het?)
restaurant (het)
187
writing (het or de?)
schrijven (het)
188
to write (de or het?)
schrijven (het)
189
september
september
190
bad
slecht
191
sometimes
soms
192
sorry
sorry
193
Spanish (de or het?)
Spaans (het)
194
sports
sporten
195
sports hall (de or het?)
sportshal (de)
196
speaking
spreken
197
city (de or het?)
stad (de)
198
internship (de or het?)
stage (de)
199
station (de or het?)
station (het)
200
marker (de or het?)
stift (de)
201
chair (de or het?)
stoel (de)
202
stop
stoppen
203
street (de or het?)
straat (de)
204
beach (de or het?)
strand (het)
205
student (de or het?)
student (de)
206
studying
studeren
207
study (de or het?)
studie (de)
208
language (de or het?)
taal (de)
209
language institute (de or het?)
taalinstituut (het)
210
tabel (de or het?)
tafel (de)
211
bag (de or het?)
tas (de)
212
text (de or het?)
tekst (de)
213
telefone number (de or het?)
telefoonnummer (het)
214
television (de or het?)
televisie (de)
215
tennis court (de or het?)
tennisbaan (de)
216
playing tennis
tennissen
217
theater (de or het?)
theater (het)
218
tea (de or het?)
thee (de)
219
until
tot
220
train (het or de?)
trein (de)
221
you (formal)
u
222
from
uit
223
university (de or het?)
univeriteit (de)
224
tonight
vanavond
225
today
vandaag
226
away from
vandaan
227
this afternoon
vanmiddag
228
this morning
vanmorgen
229
tonight
vannacht
230
find
vinden
231
floor (de or het?)
vloer (de)
232
example (de or het?)
voorbeeld (het)
233
first name (de or het?)
voornaam (de)
234
ask (de or het?)
vraag (de)
235
boyfriend or friend (male) (de or het?)
vriend (de)
236
girlfriend or friend (female) (de or het?)
vriendin (de)
237
free
vrij
238
Friday
vrijdag
239
true
waar
240
walk
wandelen / lopen
241
when
wanner
242
what
wat
243
we
we
244
week (de or het?)
week (de)
245
which
welk(e)
246
to work
werken
247
who
wie
248
we
wij
249
shopping mall (de or het?)
winkelcentrum (het)
250
shopping
winkelen
251
Wednesday
woensdag
252
living
wonen
253
word (de or het?)
woord (het)
254
dictionary (de or het?)
woordenboek (het)
255
Saturday
zaterdag
256
they
ze
257
say
zeggen
258
see
zien
259
she
zij
260
to be
zijn
261
to sit
zitten
262
sun (de or het?)
zon (de)
263
sunday
zondag
264
salt
zout
265
swimming pool (de or het?)
zwembad (het)
266
swimming
zwemmen
