woordenschat Flashcards
(30 cards)
1
Q
postuum
A
na zijn dood
2
Q
plausibele
A
geloofwaardige
3
Q
adept
A
ingewijde kunst van
4
Q
obligate
A
door de traditie voorgescheven
5
Q
extravagante
A
buitensporige
6
Q
profetische
A
toekomstvoorspellende
7
Q
precair
A
onzeker, zorgwekkend
8
Q
prominent
A
opvallend
9
Q
potentieel
A
mogelijk
10
Q
utopie
A
ideaal dat onbereikbaar is
11
Q
triviale
A
onbeduidende
12
Q
rigoreuze
A
zeer strenge
13
Q
sporadisch
A
af en toe
14
Q
superieure
A
betere
15
Q
sneer
A
minachtende opmerking
16
Q
uitspansel
A
sterrenhemel
17
Q
facultatief
A
niet verplicht
18
Q
casuaal
A
oorzakelijk
19
Q
geste
A
een vriendelijk gebaar
20
Q
liquide
A
iets economisch
21
Q
vacante
A
leeg
22
Q
prognose
A
verwachting van een resultaat of verloop van een ziekte
23
Q
ostentatief
A
opvallend, aandacht trekkend
24
Q
oreren
A
een redevoering houden
25
placebo
een als geneesmiddel voorgeschreven, of aangeprezen middel dat geen werkzame bestanddelen bevat
26
polemiek
openlijk gevoerde pennenstrijd, die zich vaak afspeelt tussen vakgenoten
27
vicieuze cirkel
een situatie waarin iets een bepaald ongewenst gevolg heeft, terwijl dat gevolg op zijn beurt het eerstgenoemde verschijnsel in stand houdt of versterkt.
28
replica
kopie
29
stoïcijns
kalm
30
teneur
inhoud