woordenschat p 108 - 109 Flashcards

(36 cards)

1
Q

zelfstandig naamwoord abdiceren

A

abdicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

abdicatie/abdiceren

A

afstand doen aan een bepaalde ambt, troonafstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ambivalent

A

twee verschillende mogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zelfstandig naamwoord alluderen

A

allusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

alluderen bijvoegelijk naamwoord

A

allusief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

alluderen, allusie, allusief

A

een toespeling of een toespeling maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

archaïsch

A

behorend tot of betrekking hebbend op een zeer oud tijdperk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zelfstandig naamwoord associëren

A

associatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bijvoeglijk naamwoord associerend

A

associatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zelfstandig naamwoord canoniseren

A

canon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bijvoeglijk naamwoord canoniserend

A

canonisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

canoniserend, canon, canonisch

A

tot norm, richtsnoer, tot referentiepunt verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

associëren, associatie, associatief

A

gedachten, beelden, woorden verbinden zonder na te denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bijvoegelijk naamwoord cognitie

A

cognitief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

cognitie, cognitief

A

kenvermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bijvoegelijk naamwoord competentie

17
Q

competentie, competief

A

bevoegdheid, deskundigheid, bekwaamheid

18
Q

consensus

A

overeenstemmen van gevoelens

19
Q

zelfstandig naamwoord doneren

A

donatie, donor

20
Q

doneren, donatie, donor

A

iets geven met doel die persoon te helpen

21
Q

bijvoeglijk naamwoord ethiek

22
Q

ethiek, ethisch

A

praktische wijsbegeerte die handelt over de zedelijke begrippen en gedragingen, over wat goed en kwaad is

23
Q

bijvoegelijk naamwoord frivoliteit

24
Q

frivoliteit, frivool

A

onbezonnenheid, lichtzinnigheid

25
bijvoeglijk naamwoord hypothese
hypothetisch
26
hypothese, hypothetisch
als voorlopige waarheid verondersteld maar moet nog bewezen worden, veronderstelling
27
bijvoeglijk naamwoord intuïtie
intuïtief
28
intuïtie, intuïtief
berustende overtuiging van de waarheid, voorgevoel
29
lemma
titelwoord, hoofd van een artikel
30
metamorfose
gedaantewisseling, gehele verandering van uiterlijk
31
oevrre
het gezamenlijke werk van een kunstenaar of geleerde
32
subversief
ondermijnend
33
zelfstandig naamwoord ondermijnend
tolerantie
34
bijvoeglijk naamwoord tolereren
tolerant
35
tolereren, tolerantie, tolerant
dulden, verdragen, toelaten
36
triviaal
alledaags, onbeduidend