Woordenschat 1ste sem cap. 3 - 4 Flashcards

(101 cards)

1
Q

abundare

A
  • enkel onderwerp: buiten de oevers treden, overvloedig aanwezig zijn; +abl.; een overvloed hebben aan
  • o, avi, atum
    (1ste klasse: vocare)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

acer

A
  • scherp; scherpzinnig; vurig; onstuimig
  • acris, acre; gen. acris
    (2de klasse: acer)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

adiuvare

A
  • helpen; bijstaan
  • vo, adiuvi, adiutum
    (1ste klasse: vocare)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

animal

A
  • levend wezen; dier; schepsel
  • is, onz.
    (3e klasse: mare)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

appropinquare

A
  • +dat.; iets naderen
  • o, avi, atum
    (1ste klasse: vocare)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

argentum

A
  • zilver; geld
  • i, onz.
    (2de klasse: verbum)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

caput

A
  • hoofd, hoofdzaak, kapitaal, hoofdstuk, bron, oorsprong
  • capitis, onz.
    (3de klasse: tempus)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

celer

A
  • snel; behendig; driftig
  • celeris, celere; gen. celeris
    (2de klasse: acer)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

civis

A
  • (mede)burger
  • civis, m.
    (3de klasse: hostis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

classis

A
  • vloot; burgerklasse; leger
  • classis, m.
    (3de klasse: hostis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

corpus

A
  • lichaam; lijk
  • oris, onz.
    (3de klasse: tempus)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dare

A
  • geven, toestaan
  • o, dedi, datum
    (1ste klasse: vocare)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

donare

A
  • schenken; kwijtschelden; verlenen; iemand (acc.) met iets (abl.) begiftigen
  • o, avi, atum
    (1ste klasse: vocare)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

egere

A
  • +gen of abl: nood/gebrek hebben aan iets; enkel ond.: arm zijn
  • eo, ui, itum
    (2de klasse: habere)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

enim

A
  • want, natuurlijk, namelijk
  • voegw. (meestal 2de woord in de zin)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

etiam

A
  • ook, zelfs; nog, nog altijd
  • bijw.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

facilis

A
  • gemakkelijk; vaardig; vriendelijk; vlot
  • is, e; is
    (2de klasse: gravis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

finis

A
  • (doel)einde; grens; uiterste; (mv) gebied
  • is, m.
    (3de klasse: hostis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

fortis

A
  • sterk, dapper
  • is, e; is
    (2de klasse: gravis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

frater

A
  • broer
  • tris, m
    (3de klasse: homo)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

gravis

A
  • ernstig; zwaar; hard; gewichtig
  • is, e; is
    (2de klasse: gravis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hostis

A
  • (staats)vijand
  • is, m.
    (3de klasse: hostis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

homo

A
  • mens; man, kerel
  • hominis, m.
    (3de klasse: homo)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ignis

A
  • vuur; woede; hartstocht
  • is, m.
    (3de klasse: hostis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
ingens
- zeer groot, ontzaglijk - ingens, ingens; tis (2de klasse: ingens)
25
lex
- wet; volksbesluit; regel - legis, vr. (3de klasse: homo)
26
liber
- vrij; vrijmoedig; vrijgeboren; losbandig - era, erum (1ste klasse: miser)
27
mare
- zee - maris, onz. (3de klasse: mare)
28
miles
- soldaat; infanterist - militis, m. (3de klasse: homo)
29
mons
- berg, gebergte - montis, m. (3de klasse: hostis)
30
nemo
- niemand - nullius, (neminis,) vnw (3de klasse: homo)
30
neque/nec
- en niet, ook niet; maar niet; twee keer achtereen: noch..., noch... - voegw. / bijw.
31
nomen
- naam; woord; roem; reden - nominis, onz. (3de klasse: tempus)
32
noster
- (van) ons - nostra, nostrum, bez vnw (1ste klasse: integer)
32
omnis
- elk, ieder, alle; geheel, allerlei - omnis, omne; omnis (2de klasse: gravis)
33
os
- bot, been - Ossis, onz. (3de klasse: os)
34
pater
- vader (ook als eretitel) - patris, m. (3de klasse: homo)
35
posse
- kunnen; invloed hebben, vermogen - possum, potui, - (-sum)
36
puppis
- achterdek, achtersteven - puppis, vr. (3de klasse: puppis)
37
ratio
- reden; (be)rekening; denkvermogen; rekenschap - rationis, vr. (3de klasse: homo)
38
rex
- koning; heerser, vorst; hogepriester - regis, m. (3de klasse: homo)
39
similis
- gelijk - is, e; is (2de klasse: gravis)
40
solus
- alleen, eenzaam - a, um (1ste klasse: magnus)
41
tempus
- tijd(stip), periode; juiste moment; omstandigheid - temporis, onz. (3de klasse: tempus)
42
totus
- geheel; alle(n) tegelijk - a, um (1ste klasse: magnus)
43
turris
- toren; hoog gebouw - turris, vr. (3de klasse: puppis)
44
urbs
- (hoofd)stad, Rome - urbis, vr. (3de klasse: homo)
45
vester
- (van) jullie - vestera, vesterum bez vnw (1ste klasse: integer)
46
vetus
- oud, voormalig - vetus, vetus; veteris (2de klasse: vetus)
47
vox
- stem; geluid; geroep; woord; uitspraak - vocis, vr. (3de klasse: homo)
48
abesse
- afwezig zijn; (+ab/ex +) van ontbreken; met ab + abl: vrij/verwijderd zijn van - absum, afui, afuturus
49
aedes
- enk: tempel, kamer - mv: huis, paleis - is, vr (3de klasse: hostis)
49
agere
- met LV: bewegen, drijven, doen - met se: zich gedragen, doorbrengen (van tijd), vertonen, behandelen, bespreken - ago, egi, actum (3de klasse: agere)
50
alere
- voeden, opvoeden; kweken, fokken - alo, alui, altum (alitum) (3de klasse: agere)
51
cadere
- vallen; sterven; gebeuren - + in met acc: terechtkomen in - cado, cecidi, casurus (3de klasse: agere)
52
carpere
- plukken, genieten; scheuren; hekelen, bekritiseren - carpo, carpsi, carptum (3de klasse: agere)
53
colere
- bewonen; bewerken; vereren; verzorgen; beoefenen - o, colui, cultum (3de klasse: agere)
54
cavere
- + acc: oppassen voor; voorzorgsmaatregelen treffen (+dat=voor; +ab met abl=tegen) - eo, cavi, cautum (2de klasse: habere)
55
cum
- +ind of conj: wanneer, toen - +conj: hoewel, omdat, aangezien - voegwoord
56
currere
- lopen, rennen; vloeien, stromen - o, cucurri, cursum (3de klasse: agere)
57
dicere
- zeggen; spreken; bevelen; bepalen + dubbele acc: iemand benoemen tot met causam: een zaak bepleiten - o, dixi, dictum (3de klasse: agere)
58
diligere
- waarderen, liefhebben - o, dilexi, dilectum (3de klasse: agere)
58
delere
- vernietigen, verwoesten; uitwissen, verdelgen - eo, delevi, deletum (2de klasse: habere)
58
donec
- +ind: zolang (als); totdat - + conj: totdat (bedoeling, verwachting)
59
dum
- ind. pr.: terwijl - ind: zolang (als); totdat - conj: totdat; mits, als... maar - voegwoord
59
ducere
- leiden, (aan)voeren, (mee)brengen; trekken met uxorem: huwen (van de man gezegd) +dubbele acc/ acc met pro+abl/... : beschouwen als - duco, duxi, ductum (3de klasse: agere)
60
duo
- twee - duae, duo; duorum, duarum, duorum - hoofdtelwoord
61
edere/ esse
- eten; verteren, opmaken; verwoesten - o, edi, esum (3de klasse: agere)
62
emere
- kopen, omkopen - o, emi, emptum (3de klasse: agere)
63
frangere
- breken; verzwakken; vernederen; bedwingen; vermurwen, tot andere gedachten brengen - o, fregi, fractum (3de klasse: agere)
64
fundere
- (uit)gieten, uitstorten; verspillen, smelten; verdrijven; voortbrengen - o, fudi, fusum
65
hic
- bijvoeglijk of zelfstandig: deze, dit - vnw aanw.
66
igitur
- dus, dan, daarom - voegw
66
huc
- tot op dit punt, hierheen - bijw aanw.
67
idem
- dezelfde, hetzelfde - eadem, idem bep vnw (volgens is, ea, id)
68
inter
- tussen, tijdens - +acc vz
69
ille
- die, dat (weg van de gesprekspartner) - illa, illud - aanw vnw (1ste klasse: magnus)
70
is
- die, dat (terugverwijzend naar een al iets genoemd) - ea, id bep vnw (1ste klasse: magnus)
71
iste
- die, dat (dicht bij de toebehoorder) - ista, istud aanw vnw (1ste klasse: magnus)
72
lavare
- wassen, baden - o, lavi, lavaturus/lautum/lotum (1ste klasse: vocare)
73
legere
- verzamelen; uitkiezen; lezen, voorlezen - lego, legi, lectum (3de klasse: agere)
74
ludere
- spelen; de rol spelen van belachelijk maken; voor de gek houden - o, lusi, lusum (3de klasse: agere)
75
manere
- blijven; voortduren (met in) + abl: volharden in + acc of + dat: wachten op - eo, mansi, mansum (2de klasse: habere)
76
mordere
- bijten, knagen, wegvreten; krenken, pijn doen, verdrietig maken - eo, momordi, morsum (2de klasse: habere)
77
nos
- wij - nostri/nostrum pers vnw
78
nubere
- + dat: trouwen, huwen (van de vrouw gezegd) - o, nulsi, nuptum (3de klasse: agere)
79
postquam (posteaquam of post... quam)
- +ind (perf): nadat - voegw
79
quattuor (quatuor)
- vier - hoofdtelwoord
80
quidem
- zeker; in elk geval; inderdaad - bijw.
81
scribere
- schrijven; opstellen; inschrijven; beschrijven - O, scripsi, scriptum (3de klasse; agere)
82
se
- zich (reflexief) - pers vnw
83
si
- als, indien - etiam si: ook al, hoewel - perinde/proinde ac si: (net) alsof - (vel)ut si: alsof - voegw.
84
sitis
- dorst; droogte; hevig verlangen - is, vr. (3de klasse: puppis)
85
sonare
- enk ond: klinken, weerklinken - met LV: doen (weer)klinken; bezingen - sono, sonui, sonaturus
86
tamen
- toch - bijw.
87
tangere
- (aan)raken; roeren, aangrijpen (figuurlijk) - o, tetigi, tanctum (3de klasse: agere)
88
tegere
- bedekken, verhullen, beschermen - o, texi, tectum (3de klasse: agere)
89
tres
- drie - tres, tria; trium - hoofdtelwoord
90
ubi
- +ind perf: zodra (vaak ubi primum), wanneer - ?: waar? - betrekkelijk: (daar) waar - bijwoord
91
vetare
- verbieden; afwijzen - o, vetui, vetitum (1ste klasse: vocare)
92
vis
- kracht; geweld; betekenis; (mv) (strijd)krachten; hulpmiddelen - /, vr. (3de klasse: puppis)